Wie geen
moeite doet om
zich te buiten te
gaan aan
interpretaties en
het werk neemt
voor wat het is,
blijkt er toch
heel wat
emoties aan
over te houden.
zijn van een streven om op het verkeerde been te worden
gezet, of zelfs door een verkeerde interpretatie het spoor
kwijt te raken.
Want Blom mag dan levenszaken betreffende dood en leven
aan de orde stellen, eenduidig in haar bedoelingen is ze
bepaald niet. Spot en ironie zijn haar vreemd - daarvoor
bewandelt ze veel te serieuze paden - maar ze laat wel zelf
dubbelzinnige vragen open waar ze zich, naar het lijkt, ook
niet graag over wil uitlaten. Neem alleen haar beeldtaal.
Ogenschijnlijk bevat die veel herkenbare, want figuratief
uitgewerkte thema's. Op de expositie in Schiedam en in de
mooi verzorgde publicatie die ter begeleiding dient, toont ze
een hoeveelheid aan organische vormen die naar menselijk,
plantaardig of dierlijk bestaan verwijzen. Het zijn groeisels,
van organen, van weefsels, webben,bladeren of haarstrengen
die de ruimte willen beheersen. Ze worden zonder al te veel
context getoond, alsof de kunstenaar wil laten zien: hier gaat
het om en om niets anders. De
boodschap komt dus snel aan:
zonder omwegen direct op het
doel af, daar ligt de betekenis van
deze semi-abstracte beeldentaal. Nu
laten die beelden zich op zoveel
verschillende manieren lezen dat
hun inhoudelijke betekenis tot in
eeuwigheid raadselachtig blijft.
Goedje kunt het interview in de
publicatie lezen als een verklaring
vanBloms keuzes, maar voor zo'n
interpretatie leent het werk zich
uiteindelijk toch niet. Want je blijft
na het lezen van het verhaal met
het gevoel zitten datje nog altijd
weinig weet van haar
beweegredenen waarom ze juist
voor dit soort beelden kiest. Het is
als het slot van een van haar films
waarin een man in een
vaagmakende mist oplost. Het heeft
Vormgever in goud en zilver
Rob van den Ham
hedendaagse modieuze sieraden,
accessoires en objecten.
Restauratie en reparatie
*73715^
er veel van weg dat die man voor de kijker in het algemeen
staat. Zoals in de echte mist niets is wat het lijkt, zo
suggereert ook Blom veel dat uiteindelijk iets anders blijkt te
zijn. Het kan wel eens zo zijn dat het gevoel van deernis dat
je bij het zien van al die mislukte mens- en diervormen
bekruipt, helemaal niet zo eerlijk is. Bloms taal verwijst
opvallend vaak naar de tekenstijl van psychiatrische patiënten
die allerminst hun best doen om Echte Kunst te maken, maar
in hun gebrek om zichzelf te kunnen doorschouwen toch
ontroerend dicht bij hun eigen ego uitkomen.
Het gaat te ver om Blom een intellectualistische uitgewerkte
parafrase op dit psychische gedrag toe te schrijven, maar het
valt aan de hand van haar tekeningen niet te ontkennen dat
ze aardig moet hebben rondgekeken in de psychiatrische
praktijk. Mij vielen althans de welhaast chemisch (met
verwijzingen naar de wereld van bacteriën, van genen en
moleculaire structuren) uitgewerkte levensstructuren op als
een onontkoombare levenswending die tenslotte in de dood
of, milder gezegd, totale gekte moet uitkomen. Niet voor
niets rusten de levensvormen tot in eeuwigheid in hun al
even harige bedden, ook al wekt de sanatoriumsfeer de idee
dat het allemaal kan meevallen. Blom onthoudt de kijker
zeker niet de wil om verder te leven. Er is hoop, ook al gaat
tenslotte iedereen en alles dood. Die dubbele gelaagdheid,
namelijk dood door leven en leven door dood kan wel eens
de rode draad zijn die door al haar werk loopt. Als een
richtsnoer dat niet zozeer het werk verklaart, maar er wel
een rechtvaardiging aan geeft. Het zal Blom trouwens een
zorg zijn wat er van haar werk wordt gevonden. Wie voor
een hoogst persoonlijke thematiek kiest, wie veel te raden
openlaat en weinig wil verklaren, ligt er niet wakker van dat
er zoveel geïnterpreteerd wordt. Dat ze met een dergelijke
hermetiek niet populair kan worden, zal ze eveneens voor
lief nemen. Het is niet iedere kijker gegeven om een visuele
bevrediging te vinden in werk dat per definitie veel vragen
oproept en ze moedwillig niet wil beantwoorden. Blijft de
vraag wat het belang van haar expositie is, anders dan dat het
het gevoel van nieuwsgierigheid naar nieuwe ontwikkelingen
inlost. Behalve dat er een esthetische bevrediging is,
ingegeven door het feit dat Ansuya Blom een begaafd
tekenaar is die het oog doelgericht kan sturen met haar
golvende en wulpse lijnenspel, is er ook een dieper liggend
verhaal. Wie geen moeite doet om zich te buiten te gaan aan
interpretaties en het werk neemt voor wat het is, blijkt er
toch heel wat emoties aan over te
houden. Blom is heel wel in staat
om aan het onderbewustzijn te
appelleren, ongeveer op de wijze
waarop in deze eeuw de
surrealisten dat deden. Alleen
maakt zij geen gebruik van
bestaande en daardoor te verklaren
symbolen, maar gebruikt ze zelf
ontwikkelde beeldelementen in
een poging om zo dicht mogelijk
bij haar eigen ik te blijven. Voor
zover de kijker overeenkomsten
opmerkt, geeft het werk de
mogelijkheid tot identificatie. Blijft
de schok van herkenning echter
achterwege, dan zal ook
waardering uitblijven. Wellicht is
het om die reden dat musea haar
werk zo weinig exposeren, in het
vermoeden dat er een te klein
publiek voor is
Musis 30