Musis 146 een tweede haven voorlopig nog wel onmogelijk zou zijn, maar zij vond wel dat er vroegtijdig voor gezorgd moest worden dat er grond voor die haven beschikbaar zou zijn, terwijl ook terreinen gereserveerd dienden te blijven voor pakhuizen, kaden en dergelijke. Voor plaats van een tweede haven bestonden twee opties: tussen de zuidzijde van de Oosterstraat en de geprojecteerde spoorbaan of tussen de spoorbaan en de Maas, beide plaatsen dus ten oosten van de Oude Haven gelegen. Om die reden werd ook voorgesteld om daar gelegen gemeentegrond voorlopig niet in erfpacht uit te geven. Na de aanvaarding van de eerste plannen voor havenuitbreiding bleef het lange tijd stil. Maar door een aanvraag van de weduwe Joost Pot om grond in erfpacht, kreeg de havenzaak een nieuwe impuls. In de raadsvergadering van 13 maart 1889 dienden burgemeester en wethouders een voorstel in, waarin werd gesteld dat het niet meer nodig was nog langer een stuk grond ten oosten van de Oude haven te reserveren. Mocht men eenmaal tot de aanleg van een tweede haven overgaan dan zou deze beter ten zuiden van de spoorbaan kunnen worden aangelegd, dan ten noorden daarvan. Het terrein ten zuiden van de spoorbaan was namelijk geheel ter beschikking van de gemeente. Bovendien zou een haven ten zuiden van de spoorbaan rechtstreeks vanuit de Maas bereikbaar zijn, zonder dat men door de spoorwegbrug behoefde te varen. Op grond van deze overwegingen kon de grond op het vroeger gedachte haventerrein in erfpacht worden uitgegeven of worden verkocht. Weer drie jaar later, in de raadsvergadering van 21 december 1892, sloeg het raadslid Kikkert alarm: er ontstond steeds meer behoefte aan een tweede haven. Bijna een jaar later, op 4 oktober 1893, dienden vijf raadsleden inderdaad een voorstel in, waarin zij stelden dat 'tenge volge der aanzienlijke uitbreiding der visschersvloot in de laatste jaren zowel hier als op die plaatsen waarvan de vaar tuigen gewoonlijk hier havenen en op leggen, is de haven niet meer voldoende om te voorzien in behoorlijke ligplaats gedurende de maanden Juli tot Decem ber, wanneer dagelijks tal van visschers- vaartuigen onze haven binnenkomen om te lossen en zich weder uitterusten, is het met veel bezwaren verbonden de schepen de noodige ruimte te bezorgen en is oponthoud in de uitoefening van het bedrijf daarvan dikwerf het gevolg. Als de Haringvisscherij geëindigd is, blijkt dat er geen voldoende ruimte is om de schepen op te leggen. In 1892 moesten tal van vaartuigen elders een goed heenkomen zoeken die hier gewoonlijk havenen'. De vijf raadsleden, P. Kikkert, M.Versteve, I.S. Figee Jr, P. de Zeeuw en L. van Dam, drongen vervolgens aan om de al jaren bestaande plannen nu eindelijk eens tot uitvoering te brengen. Maar omdat in de begroting voor 1894 geen geld voor een tweede haven was uitgetrokken, moest het voorlopig nog bij plannen blijven. De raad ging er wel mee accoord dat de gemeentearchitect enkele havenplannen zou ontwerpen. In het nieuwe jaar, op 12 januari 1894 nam de voltallige raad kennis van deze plannen. Na bespreking en de daarbij behorende kostenberekeningen te hebben gemaakt, was men bereid deze plannen in behandeling te nemen 'zodra de behoefte aan meerdere haven ruimte duidelijk zal wezen'. Kennelijk was nog niet iedereen overtuigd! Dit aarzelend gedrag vond zijn weerklank in de nieuwe Vlaardingsche

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 146