W
S
Musis 174
Q-
O.
Q
Cc
Q
Uj
dat schilderen beschouwelijker is,
intiemer dan het beeldhouwen. En
schilderen gaat natuurhjk veel sneller. Als
beeldhouwer werk ik nu nog aan
schetsen die ik al in de jaren '60 heb
gemaakt. Dat werk kan wel veertig jaar
in de mappen blijven zitten.'
Dat laatste wijst op een interessant
aspect van het werk van Droppert: hij
ontwikkelt zich niet in lineaire zin.
Droppert kan uit het verre verleden
ideeën oppikken die nu voor hem
actuahteit hebben. De geschiedenis, met
name die van de Tweede Wereldoorlog,
staat voor hem veel centraler dan voor
die kunstenaars die doorgaans op
vernieuwing uit zijn. Typerend voor zijn
thematiek, tenminste als beeldhouwer, is
dat hij altijd voor het menselijke drama
kiest. Dat drama is van alle tijden: het
emotionele verhes, de rouw, het weer
over eind krabbelen. Opvallend veel
kiest Droppert het mythologische thema
van de Icarusfiguur om zijn ideeën
vorm te geven. Icarus reikte al vliegend
naar de zon, maar stortte jammerlijk
neer toen zijn vleugels in het felle
zonlicht wegsmolten. Droppert:
'Daedalus zei tegen zijn zoon Icarus dat
hij niet te hoog moest vliegen. 'Houdt
het midden jongen', zei hij. Maar er is
geen midden, je verbrandt of je verzuipt.
In dat drama kan ik veel kwijt. Het is
hetzelfde wat Picasso in de Guernica
deed, de neerstortende mens die
moeizaam overeind krabbelt. Dat
menselijke drama houdt me bezig. Voor
mij is de oorlog altijd aanwezig, ik zal er
nooit van afkomen.'
Droppert leerde de misere van de oorlog
op jeugdige leeftijd kennen. 'Ik was
vijftien toen de oorlog over was. Men
zegt wel eens dat de ervaringen die je in
je jeugd opdoet, de meest intensieve
zijn. Dat geldt zeker voor mij, ze blijven
voor altijd op mijn netvlies. Ik had op
mijn vijftiende niets van kunst gezien en
moest, hoewel ik graag wat in de kunst
wilde doen, meteen gaan werken toen
de oorlog voorbij was.Van 1945 tot
1950 ben ik hthograaf geworden,
tegelijk met een opleiding aan de
Grafische school in Amsterdam.
De enige drijfveer om me met kunst
bezig te houden was het gestalte willen
geven aan mijn wijze van onafhankelijk
denken. Na de kunstacademie in
Rotterdam heb ik me ook nooit bij
groeperingen aangesloten. Ik loop nu
eenmaal niet mee in de grote
ontwikkelingen in mijn tijd. Ik loop in
de berm, het overgangsgebied. Het zien
van kunst na de oorlog betekende voor
mij een regelrechte openbaring. Ik zag
Kathe Kollwitz in 1956 in Rotterdam.
Dat was een klap, bijna angstwekkend.
Later heb ik de Guernica gezien, dat
was ook zo'n ervaring, net als
beluisteren van de muziek van Olivier
Messiaen, die in de jaren '50 plotseling
werd ontdekt. Ja, door die
vernieuwingszin ben ik wel beïnvloed.
Mijn werk is ingebed in de ideeën van
Picasso, Cézanne en Matisse.'
Opvallend is dat de beeldhouwer
Droppert geen boetseerder in klei is,
maar veel meer een modelleur die met
gips zijn vormen maakt. 'Gips biedt de
mogehjkheid om te modelleren, om te
slijpen en te polijsten. Ik houd van de
fysieke ervaring van het maken, dat heb
ik met klei veel minder. Klei is heel
mooi, hoor, ik zie het als een geërodeerd
materiaal datje uit de aarde weghaalt.
En aarde heeft alles met de mens te
maken. We komen er zogezegd uit
voort. Maar als materiaal om mee te
werken zie ik het niet zitten. Klei druipt
door je vingers. Ik kan er niet in
hakken. Gips heeft dat standvastige wel.
Kenners kunnen ook meteen zien dat ik
in gips werk. Die harde, scherpe
vormen, die breuklijnen en barsten, die
zijn niet in klei te maken. Kijk maar
naar Henry Moore, die heeft ook van
scherpe hjnen in zijn anatomische
figuren. Ook bij hem kunnen de grote
beelden alleen uit gips komen.' Anders
dan bij Moore wiens beelden toch altijd
een statisch karakter hebben ('Rechning
figure' heten ze dan ook) wil Droppert
met zijn weerbarstige dynamiek een
zekere snelheid beogen. Het staal of
brons neemt het oog mee, trekt Hjnen of
golven, gaat ergens naar toe.
De tegenstelling van aards en hemels (in
de zin van hcht en lucht) is in de 'Ode
aan de zeilvaart' nog nooit zo duidehjk
in zijn werk aan de orde gesteld. Net als
de 'Ode' bij het Deltahotel moet het
Geuzenmonument inVlaardingen niet
als sleutelstuk in het totale oeuvre
worden gezien. Droppert heeft geen
sleutelstukken gemaakt. Die passen ook
meer in een oeuvre dat zich hneair, dat
wil zeggen langs chronologisch
uitgezette hjnen heeft ontwikkeld.
'Maar', zegt Droppert, 'je kunt het
Geuzenmonument, dat uit 1982 dateert,
wel als een samenvatting zien van wat ik
voorheen heb gedaan, in die zin dat het
laat zien hoe ik met de ruimte omga en
met de mensen daarin. Wat je ziet is een
geteisterd lichaam, die hele borstpartij
hgt open. Het was aanvankehjk mijn
idee om het drama niet te dramatisch te
maken, en ook niet te symbolisch. Ik
vind dat de oorlog alleen verliezers kent.
We komen er allemaal beschadigd uit.
Oorlog leidt tot achteruitgang.
Dat Geuzenbeeld had voor mij niets
met heroïek te maken. Het waren wel
heroïsche mensen die in het verzet
zaten, maar dat hoef ik niet uit te
beelden. Hun heroïek is naamloos.
Wat ik met dit beeld wel wilde uitdruk
ken is dat verzet in het algemeen
belangrijk is als verzet tegen misvat
tingen, tegen politieke ingeslapenheid.
In die zin is het Geuzenmonument een
verzetsmonument. Het monument in
Maassluis is daarentegen een
herdenkingsmonument. Daar is een laag
overheen gegroeid.'