W 7 1 T éV i' i - lassie ~-'Zr=- - - r, ip «ui Musis 244 uitspreekbaar. Wethouder Reijnhout is inmiddels weg en met hem ook het voorstel voor de Zweedse straatnamen. De burgemeester die de bedenkers van de namen zogenaamd in bescherming had genomen, heeft moeten vaststellen dat in de raad geen steun voor deze namen te vinden is. Het geven van namen aan straten is een serieuzere zaak dan het college lijkt te denken. Straatnamen bepalen immers de vindbaarheid van mensen. Ze moeten dus op een begrijpelijke manier de richting aanduiden die men moet volgen om iemand te vinden. In de middel eeuwen ontstonden die namen vanzelf. Als je in Schiedam achter de teerstoof woonde, was je adres Achter de Teerstoof en als je aan de grote markt woonde, was dat Grote Markt.Veel huizen hadden huisnamen, soms die van de eigenaar, vaker die van de nering die er werd gedreven. Huisnummers kwamen pas veel later. Niet alleen huizen, ook hele straten werden genoemd naar beroepen. Een straat waarin veel lakenververs woonden heette bijvoorbeeldVervers- straat. Die namen lagen echter niet vast. Ze veranderden met de bewoners. Als de ververs vertrokken en de wolkaarders zich in de straat vestigden, heette die al snel Wolkaardersstraat. Alles mocht, als de straat en zijn bewoners maar te vinden waren. Dat lukte allemaal zonder problemen, zolang de stedelijke schaal klein was en de stad organisch groeide. Naarmate echter de schaal van de samenleving veranderde en steden planmatig gingen uitbreiden, verloor deze manier van straatnaamgeving zijn trefzekerheid. Amsterdam was in 1593 de eerste Nederlandse stad die in een uitbreidingsplan bewust een systematiek in de naamgeving van de straten toepaste. Toen de Lastage bebouwd werd, kregen de straten namen die verwezen naar adellijke en vorstelijke titels. Voor het eerst hadden straatnamen niets te maken met de ligging van of de professionele activiteiten in de straat, maar werd gekozen voor gelijksoortige en daardoor richtingaanduidende straat namen. Wie iemand wilde bezoeken die in de Jonkerstraat woonde, wist in welk deel van de stad hij die zoeken moest. Amsterdam was ook de eerste stad die zijn straatnamen een officiële status gaf door ze van naambordjes te voorzien. De Gemeentewet van 1851 maakte officieel een eind aan het in het wilde weg benoemen van straten door die bevoegdheid aan de gemeenteraad te geven. Dat was hoognodig in de tweede helft van de 19de eeuw, toen in Neder land een bouwwoede heerste als nooit tevoren. De meeste gemeenten maakten aanvankelijk niet of nauwelijks gebruik van hun nieuwe wettelijke bevoegdheid en namen de straten met naam en al in eigendom over van de projectontwikke laars die ze gebouwd en verkocht hadden. Die namen waren soms fraai en verwezen naar de toen recente geschie denis. De Haagse bouwer C. Goekoop bijvoorbeeld gaf omstreeks 1880 een aantal deftige straten de namen van generaals uit de Tiendaagse Veldtocht tegen België in 1831. Een veldheer als Hendrik George graaf de Perponcher Sedlnitzki zou zonder dit Haagse eer bewijs allang vergeten zijn. De meeste bouwers hadden minder fantasie en gaven hun straten de namen van hun vrouwen, moeders en zusters. Bijna iedere stad heeft wel zo'n buurt met Anna-, Jacoba- en Mariastraten. Ook in Schiedam heeft een bouwer op die manier een straat van een naam voor zien en tegelijk zijn familie vereeuwigd. Omstreeks 1880 bouwde de Bouw maatschappij Kortland in de West- Frankelandse polder bij de Nieuwe Haven de Kortlandstraat en de Mariastraat. De Mariastraat is genoemd naar Maria Jansen-Smits van Waasberge, de moeder van de beide directeuren van de bouwmaatschappij. Interessant is ook de wildgroei in straatnamen, die het gevolg kon zijn van het kritiekloos overnemen van de namen die bouwers hadden gegeven. In Den Haag, noemde in 1884 een bouwer een nieuwe straat Marnixstraat en in 1909 een andere bouwer in een andere wijk een plein Van St. Aldegondeplein. Beide waren uiteraard vernoemd naar dezelfde persoon: Marnix van Sint Aldegonde. Verstandige gemeentebesturen beseften dat de straatnaamgeving allang niet meer alleen een kwestie was van de vindbaar heid van de individuele burger door zijn stadgenoten, maar dat ook mensen van buiten de stad, en vooral politie, brandweer, ambulance en postbode de mensen en de straten in de groeiende steden moesten kunnen vinden. Zij trokken de straatnaamgeving aan zich en lieten een geleerde ambtenaar als de gemeentearchivaris lijsten met namen van grote vaderlanders leveren. Zo kregen steden zeeheldenkwartieren, schilderswijken en staatsliedenbuurten. Het doel van deze manier van straat naamgeving was het maken van wijken met samenhangende straatnamen, die de adressen van de mensen in die wijk vindbaar maakten en tegelijk de grote - t l„j mannen uit de vaderlandse en de wereldgeschiedenis eerden. De archiva rissen leverden die namen graag, maar vaak zonder zich af te vragen of ze voor de bewoners en voor eventuele hulp verleners herkenbaar, uitspreekbaar en schrijfbaar waren. Sommige beroemd heden, naar wie de gemeenteraden op aanraden van de archivaris pleinen en lanen hadden vernoemd, verloren hun glans, en steeds nieuwe lichtingen zeehelden, staatslieden, geleerden en schilders dienden zich aan.Voor hen was vaak geen straatnaam meer beschikbaar, omdat bijvoorbeeld de schilderswijk vol was en een tweede wijk met schilders de systematiek zou verstoren. De straat naamgevers stapten over op bloemen, bomen, vogels, landen, steden, gereed schappen en hemellichamen, maar wat te voorzien was gebeurde, het werd steeds moeilijker geschikte straatnamen te vinden. Omstreeks 1950 kreeg de straatnaam geving een professioneel karakter. JT w c||SÉIl#I j f.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 244