Met deze foto van de Markgraaflaan (met berijpte bomen) is goed voor te stellen dat deze oorspronkelijk vermoedelijk als kade dienst deed, 1908.1FotoBall; collectie Stadsarchief Vlaardingen) Het is niet bekend, maar wel te veronder stellen, dat ook die ontginningen met dijkjes tegen water uit 'de wildernis' werden be schermd. De graaf verkreeg uit deze ontgin ningen inkomsten, omdat de boeren deze van hem in leen hadden en in ruil aan hem een 'belasting' van bijvoorbeeld 10% van de opbrengst (de tienden) afdroegen. De volgende ontginningsgolf betrof het gebied rond deze ontginningen. Hier werden stroken, nu nog herkenbaar in de langgerekte weilandpercelen in de Aalkeet- polders, voor ontginning uitgebaat. Ook de Babberspolder en de Holiërhoeksche Polder kenden zo'n weilandpatroon. Elke ontginner bouwde een huis (boerderij) op zijn eigen perceel. Omdat ontginningen in de winterperiode vaak blank stonden doordat het water in de kreken dan hoger stond dan 's zomers, hoogde men het woonerf op, zodat kleine huisterpen ontstonden. Mogelijk vestigde men zich vanouds ook op oude zanderige kreekruggen, waar de grond geschikt was voor de meest intensieve akker bouw (dicht bij huis).Toen de grond later verder inklonk, werden deze kreekruggen ook interessant als woonplek, omdat ze min der inklonken dan de rest van het terrein. Huisterpen op het veen werden toen verlaten. Rond de ontginningen legde men dijken en kaden aan. Aan de zijde van het buitenwater is waarschijnlijk op gezag van de graaf— de buitendijk aangelegd, die het gehele gebied moest beschermen. Misschien hebben sommige ontginningen eerst hun eigen buitendijk gehad, die later in de doorlopende buitendijk is opgenomen. Er zitten namelijk flinke bochten in de dijk. Soms is sprake van twee bochten achter elkaar, eerst de ene kant op en onmiddellijk daarna de andere kant op. Door de namen van die bochten (de 'Grote Lucht' en de 'Kleine Lucht') mogen we vermoeden dat dit van oorsprong de plekken zijn waardoor het water van de ontginningen op het buitenwater werden geloosd. Alleen in de seizoenen dat het buitenwater hoog stond, werd er een dam in zo'n 'lucht' aangebracht. De rest van het jaar was er geen dam en kon het water vrijelijk naar buiten stromen. In de winterperiode stonden de ontginningen meestal blank, omdat het water niet afge voerd kon worden. De boerderijen moesten zoals gezegd daarom op een wat hoger gelegen erf (een lage terp) of op de hoger gelegen kreekruggen worden gebouwd. Dijken werden niet alleen aan de buiten zijde, maar ook rondom polders aange bracht. Een voorbeeld van zo'n dijk is de Rijskade, die tussen de Broekpolder en de Aalkeet-Buitenpolder ligt. Deze dijken naast en achter de ontginningen waren nodig om de ontginningen te beschermen tegen water uit de omringende wildernis of uit een naastgelegen gebied met ontginningen. De oorspronkelijke buitendijk lag bij het oude Vlaardingen waarschijnlijk veel 257 Musis zuidelijker dan de huidige Maassluissedijk en Schiedamsedijk. Door overstromingen moest de dijk over een grote lengte landinwaarts worden teruggelegd. Vanaf de huidige aan sluiting van de Deltaweg op de Maassluisse dijk is het tracé van deze dijk, met de Hoogstraat, de Kortedijk, het Emaus en de Kethelweg tot in het dorp Kethel, dan een inlaagdijk. Dat wil zeggen: een dijk die is aangelegd binnenwaarts van een dijk die sterk bedreigd of niet meer te houden is. Later werd buiten deze dijk door aanslibbing weer land aangewonnen. Dit land ging men door kaden en dijken beschermen tegen het buitenwater. DeVettenoordskade, de kade van het Prikkewater (Parallelweg) en de Galgkade, de Schiedamsedijk (sinds kort voor een groot deel omgedoopt in West- landseweg) en de kade van de Buitenweide (Van Leyden Gaelstraat) zijn daar voor beelden van. Zo ontstonden nieuwe polders. Een polder is per definitie niet meer dan een door dijken en kaden omsloten gebied, waarbinnen men de waterstand kan regelen. Zodra de kade of dijk rond een ontginning is gesloten en men de waterhuishouding met luchten of uitwateringssluisjes gaat reguleren, is er dus sprake van een polder. Polders aan de buitendijk loosden hun water mogehjk direct op de zeearm, meer landinwaarts gelegen polders loosden op de kreken en waterlopen. Zoals gezegd, daalt een bodem van klei een beetje en een bodem van veen sterk als gevolg van ontwatering. Het waterpeil in sloten en greppels in de polder moet daarom in de loop van de geschiedenis steeds lager komen te liggen, wil men het land kunnen blijven gebruiken. Eerst wordt het daardoor onmogehjk om luchten te blijven gebruiken, later gaan ook de uitwateringssluisjes steeds minder goed functioneren omdat de tijd waarin het buitenwater lager is dan het polderwater steeds korter wordt. Op een gegeven ogenblik moet men daarom over gaan op bemaling. Men gebruikte hiervoor (voor het eerst vanaf het begin van de vijftiende eeuw) windmolens. In de Middeleeuwen heeft zich daarnaast een proces voltrokken, dat gelijkenis met de Deltawerken vertoont. De kreken en water lopen dreigden door het inklinken van het landschap in plaats van afvoerroutes voor polderwater maar al te vaak aanvoerroutes voor buitenwater te worden. Er is niet voor gekozen alle dijken langs die kreken te ver hogen of, waar deze ontbraken, dijken aan te leggen, maar om de kreken af te dammen. Zo ontstonden de damsteden, zoals Rotter dam, Schiedam, Amsterdam enzovoort. Op geschikte plaatsen maakte men uitwateringssluizen. Zo nodig werden kanalen gegraven en kreken gekanahseerd om een goede geleiding van het water naar deze uitwateringssluizen te bereiken. Ook in Vlaardingen werden kreken afgedamd. Waar nu het Plein Emaus ligt, werd een dam gelegd in de kreek de Vlaarding, vlak voorbij het punt waar de Hoylede daarin uitmondde.Voorbij deze dam deed en doet die kreek nog dienst als de (Oude) Haven van Vlaardingen. Mogehjk maakte men bij De Hijskade waar die uitkomt op de Broekweg. In de verte is de hoge perskade te zien van het opgespoten land van de Broekpolder, 1984. (Foto: P.G. Heinsbroek)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 257