1
s
NI
5
O
O
De derde Vlaardingse watertoren (1952-heden) aan de
Van Linden van den Heuvellweg.
ICollectie Stadsarchief Vlaardingen)
afkomstig uit de Maas dat eerst opgeslagen
wordt in de Biesbosch om daar gezuiverd te
worden door het productiebedrijf Beren
plaat. Het gezuiverde water wordt vervol
gens opgeslagen in de reinwaterkelders om
van daaruit naar de Vlaardingse watertoren
getransporteerd te worden. Een pomp aan
de Eksterlaan zorgt ervoor dat het water
bovenin de toren terecht komt, waardoor er
voldoende druk op het leidingwaternet
komt. We hoeven ons geen zorgen te
maken over de hoeveelheid, want er zijn
twee reinwaterkelders bij de toren en twee
bij de pomp, die tezamen een capaciteit
herbergen van 10.000 m3. Dat het water
gebruik extreem is toegenomen, blijkt uit
de cijfers in de hieronder afgedrukte tabel
gemiddeld
aantal
waterverbruik per
jaar
inwoners
afgel. water inwoner per jaar
1900
ca. 16.000
ca. 400.000 m3 ca.25 m3
1950
ca.46.000
ca.1.600.000 m3 ca.35 m3
1990
ca.74.000
ca.5.217.000 m3 ca.71 m3
vf r. tw t t Ik.:: t kt
Regelmatig worden watermonsters
genomen om zo de kwaliteit te controleren.
Op deze manier is iedere Vlaardingse
inwoner verzekerd van dagelijks zuiver
water en dat is minder vanzelfsprekend dan
wij vaak denken.
Harm Jan Luth en Tim de Ridder
De ontdekking van het vuur, of beter
gezegd de domesticatie (het temmen)
ervan, vond circa 500.000 jaar geleden
plaats. De aanraking met vuur door de
eerste mensachtigen zal ongetwijfeld ouder
zijn. Wanneer men de eerste brandjes is gaan
blussen, is volstrekt onbekend. Al snel zal de
mens de blussende werking van water
ontdekt hebben. De werking berust onder
andere op het feit dat water het brandbare
materiaal zuurstofloos afsluit.
Ook Vlaardingen is in het verleden
menigmaal door brand geteisterd. Een fraai
voorbeeld daarvan is de vondst van een
brandlaag bij de locatie Fonotheek waar een
afvalkuil met daarin de verbrande
huiswanden (huttenleem) en verbrande
scherven werd aangetroffen die getuigen
van een fikse brand in de dertiende eeuw.
Ook op de locatie Dijksteeg werden diverse
brandlagen uit de dertiende eeuw
aangetroffen, waarbij een klein potje geheel
vastgekoekt zat aan een verkoolde mestlaag.
Aangezien de blusmiddelen in het verleden
beperkt waren, was het voorkomen van
brand een uiterst belangrijke zaak. Vuur kon
immers heel gemakkelijk een
dichtbebouwde stedelijke kern geheel
vernietigen. In de Middeleeuwen moesten
de houten huizen zo worden gebouwd, dat
zij in geval van brand gemakkelijk
omgetrokken konden worden. Brak er
brand uit, dan het men het brandende pand
(en ook de belendende panden) instorten,
waardoor de kans op brandoverslag
aanmerkelijk afnam.
In Vlaardingen stonden de houten huizen
met rieten daken zeer dicht op elkaar. Het
stadsbestuur bepaalde al in een
ongedateerde keur van vóór 1574 dat de
belangrijkste brandhaarden, de schoorstenen
en stookplaatsen, opgetrokken moesten
worden in steen. Bovendien bepaalde men
dat de schoorstenen tenminste twee voet
(60 cm) boven de nok moest uitsteken.
Ondanks de voorzorgsmaatregelen voltrok
zich in 1574 een ramp in Vlaardingen.
Op 2 juni van dat jaar brandde een groot
deel van Vlaardingen af. Niet als gevolg van
onvoorzichtigheid, maar door brand
stichting. Om te
voorkomen dat de
Spanjaarden zich in de
stad zouden nestelen, stak
een groep Geuzen (en
niet zoals de overlevering
wil doen geloven 'de
Schiedammers') de stad
in brand. Nadat op
16 maart 1606 een groot
deel van de zogeheten
'voorstad' Kortedijk)
afbrandde, werd op
10 januari 1610 bepaald
dat alle nieuw te bouwen
huizen, loodsen, schuren
en erfafscheidingen, niet De eerste motorspuit van de Viaari
langer gedekt mocht worden met riet of
stro. Aangezien het alleen gold voor nieuwe
bebouwingen, zal een groot deel van
Vlaardingen nog lang voorzien zijn geweest
van brandgevaarlijke rieten daken.
Na de grote stadsbrand stelde het
gemeentebestuur 'brandpreventie' in: in elk
huis moesten een ladder en een aantal
emmers aanwezig zijn. De lengte van de
ladder en het aantal emmers was afhankelijk
van de hoogte van het huis. Sinds 1590
werden bovendien brandemmers op het
stadhuis opgeslagen. Ook plaatste het
stadsbestuur in het midden van de zeven
tiende eeuw op verschillende plaatsen in de
stad houten waterbakken waaruit bluswater
kon worden geput. Uit gegevens over de
Vlaardingse brandweer, in 1955 verzameld
door stadsarchivaris C. Postma, kan worden
opgemaakt dat Vlaardingen rond 1800
beschikte over vier slangen- en brand
spuiten. Deze spuiten vergden heel wat
mankracht want bij elke spuit waren
negentig personen betrokken. Met andere
woorden, maar liefst 360Vlaardingers waren
direct bij de brandbestrijding betrokken en
dat was toen bijna 14 van de totale
bevolking. Als gevolg van de grote stads
uitbreiding in de loop van de negentiende
eeuw nam het brandgevaar toe en werd het
aantal brandspuiten met zes draagbare
spuiten vergroot. De bediening hiervan
werd overgelaten aan werklieden van
gemeentewerken. Tot 1886 hebben deze
spuiten dienst gedaan.
De laatste handbrandspuit werd in 1891
aangeschaft en deze wordt nog altijd
bewaard in de Vlaardingse brandweer
kazerne. De capaciteit bedroeg hooguit een
paar honderd liter water per minuut.
In 1907 deed de eerste motorspuit zijn
intrede bij de Vlaardingse brandweer in
1912 gevolgd door een tweede exemplaar.
Het zware pompwerk dat tot aan dat tijdstip
met mankracht moest worden verricht,
behoorde daarmee tot het verleden. Wel
zorgden paarden nog voor het vervoer.
In de Oostwijk (op de hoek van de Willem
Beukelszoonstraat en de Eendrachtstraat)
bevindt zich nog een zogenaamd brand
spuithuisje, dat tegenwoordig nog dienst
doet als traforuimte voor ENECO.
Zowel in 1927 als in 1930 werd een
ndweer, 1912. (Foto: Ball; collectie Stadsarchief Vlaardingen)
Musis 274