I 5 co Uj Q_ O Vlaggetjesdag in de Oude Haven, met rechts het nude Vnrkooplokaal, 1886 (Foto: Henri de Louw; collectie Stadsarchief Vlaardingen) Plattegrond van Vlaardingen door Joan Blaeu. met rechts de drie sluizen en het spuiwater; kopergravure, 1632. (Collectie Stadsarchief Vlaardingen een verlegging van de bestaande haven in oostelijke richting, terwijl het tevens een kanalisatie zal zijn geweest van het wellicht wat grillige verloop van de oudeVlaarding ter plaatse. Bovendien hep de oorspronke lijke haven ook wat te dicht langs de dijk, de Hoogstraat, wat het gevaar van dijkdoor braak kon vergroten. Het Hoogheemraadschap Delfland, dat in waterstaatszaken zeker in die tijd veel meer te zeggen had dan het stadsbestuur, zag liever een stuk grond tussen dijk en haven. Die verlegging naar het oosten betekende echter wel dat de haven voor een deel in het privé-domein van de ambachtsheren kwam te liggen. Want het gehele terrein aan de oostzijde van de haven, tussen de Schiedamsedijk en de Maas, behoorde toe aan de elkaar opvolgende ambachtsheren en - vrouwen van Vlaardingen enVlaardinger- Ambacht. In 1470 was dat Willeme van Egmond van der Wateringhe en haar man Willem van Naaldwijk. Eeuwenlang hebben de ambachtsheren als 'pacht van de haven' 6 gulden van de stad ontvangen, tegelijkertijd met, raar maar waar, een betaling van 20 gulden voor 'het recht van de wind' waarop de korenmolen aan de Kortedijk draaide! Nieuw havenhoofd In hetzelfde jaar 1470 werd overigens aan de westzijde van de haven een hoofd gemaakt, dat zich 20 roeden van de 'stenen dijk' - waarmee de stenen dijk die langs de zuidzijde van de Markt lag werd bedoeld - in de Maas uitstrekte, dus vanaf de Dayer. Kort daarop werd dit hoofd opnieuw met 20 roeden verlengd, om in 1478 nog eens met 10 roeden te worden verlengd. Deze laatste uitbreiding was niet alleen bedoeld om de haven te verlengen, maar ook en vooral om de haven te vernauwen "opdat liet water te scherper zijn loop zal hebben". Dit had te maken hebben met het alsmaar verlanden en verzanden van de haven. Een probleem dat eeuwenlang heeft gespeeld en de stad veel geld aan verbeteringen heeft gekost, verbeteringen die overigens weinig effect hadden. Hierna zal over deze hjdensweg van deVlaardingers nog het nodige worden meegedeeld. De haven bleef ondertussen een voort durende bron van zorg. In 1633 sloegen de burgemeesters weer eens alarm, want de verdroging van de havenmond nam opnieuw zó toe, dat de hoekerschepen niet dan met grote moeite de haven in- of uit konden komen. De haven dreigde verstopt te raken, waardoor "consequentelijcken de scheepvaart alhier soude moeten verhopen". Maar die scheepvaart was wel "de eenige, als wel de hoochste neringe deser stede, daerinne het welvaert der ingesetenen ware gelegen Het zal duidelijk zijn dat met die 'hoogste neringe' vooral de haringvisserij werd bedoeld, waar vrijwel alle ingezetenen hun bestaan in hadden.Voor een klein deel gold dit ook de koopvaardij. Uit advies van deskundigen bleek dat de havenhoofden opnieuw met 30 en 40 roeden moesten worden verlengd om enige verbetering te verkrijgen. Omdat de stad daarvoor geen geld had, werd bij Delfland aangeklopt, omdat het Hoogheem raadschap belang had bij een goede uitwatering van de sluizen bij de Kortedijk. Ook aan de Staten van Holland werd om geld gevraagd en wel omdat de oorlogs- en koopvaardijschepen, die in de winter uit zee kwamen en door ijsgang de Maas niet verder konden bevaren, in de Vlaardingse haven altijd een berging hadden gevonden, zijnde de enige haven aan die zijde van de Maas die daarvoor geschikt was. Maar alle smeekbeden waren tevergeefs: de stad moest zelf voor de kosten opdraaien. En dat betekende het invoeren van diverse extra belastingen. Er kwam een belasting op de tonnen vis, op de verse vis, op de last haring, op de verkoop van onroerende goederen en schepen, op de tonnen bier, op het gewicht, de tonnen turf en op alle beesten die werden geslacht. Op 1 januari 1634 werden al deze belastingen van kracht ter voorkoming van "de totale ruwyne van dese stede". De benodigde gelden waren op deze manier natuurlijk niet direct beschik baar en het duurde dan ook heel lang alvorens men de hoofden daadwerkelijk ging verlengen. Om de schepen toch de haven in- en uit te kunnen krijgen, werd eind 1634 op de droge stukken in de haven een toestel gebouwd, waarmee men de schepen over de ondiepte heen kon hevelen. Na vier jaar, in 1638, zag Delfland zich genoodzaakt de sluizen en het spui achter in de haven te repareren en die gelegenheid werd door het stadsbestuur aangegrepen om aan te dringen op het dan tegelijk op diepte brengen van de spui- wateren, zodat weer voldoende waterkracht kon worden ontwikkeld om de haven bodem uit te schuren. Maar Delfland vond dat men met "baggeren, crabbelen ende grontroeringe" wel kon volstaan en dat de droogte dan wel vanzelf zou verdwijnen. Maar het stadsbestuur vond dat 'infructueus' en verspilling van tijd en geld. Na lang touwtrekken besloot de stad toch het baggeren af te wachten en voor een deel in de kosten daarvan bij te dragen. Uiteindelijk werd in 1640 pas besloten de havenhoofden toch met 30 roeden te verlengen, maar dat had weinig succes. In 1653 werden enkele noodmaatregelen aan het spui genomen om het Spuiwater en de haven op diepte te houden "welcke beyde seer verlanden ende drooch werden". In 1660 besloot de vroedschap tot het bedijken van een stuk buitenland bij de huidige Parallelweg, waarin een afzonder lijke bergplaats voor de prikken werd gegraven. Deze prikken, ook 'lamprei' of 'negenoog' genoemd, werden gebruikt als aas voor de beugvisserij. Dit prikkengat stond door middel van een sluisje in verbinding met de haven, want de prikken moesten in stromend water leven, omdat zij De Buitenhaven met de nieuwe spoorbrug (van 1897), circa 1898. (Foto: Jac. Niestadt; collectie Stadsarchief Vlaardingen) Musis 276

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 276