':meÊ(èwÊSÊÊÊ. De koningin Wilhelminahaven, circa 1957. (Foto: Skan-film;collectie Stadsarchief Vlaardingen) zich anders aan de walkanten vastzogen en stierven. Deze prikken werden al veel eerder als aasvis gebruikt, maar werden tot 1660 in leven gehouden bij de sluizen in de Vlaardingse Vaart, waar zij in tenen korven aan touwen in het stromende water hingen. In 1690 was de ondiepte bij het oostelijke havenhoofd zó erg geworden dat zelfs kleine vaartuigen er niet meer overheen konden komen. Hoewel een deskundige oplossingen aandroeg om het verlanden tegen te gaan, is daar - vermoedelijk uit geldgebrek - kennelijk niets mee gedaan, want in 1694 werd de haven nog steeds ondieper, wat werd geweten aan de "onbequaemheyt, onganckbaerheyt ende niet lopen van de spuye". Bij deze gelegenheid wordt iets duidelijk over de moeiten die de Vlaardingse regeerders hebben moeten doen om van Delfland gedaan te krijgen dat zij het spui en de haven in goede orde zouden houden. De beide burgemeesters en de stadssecretaris hebben niet alleen met het college van dijkgraaf en hoogheemraden vergaderd, maar ze hebben de heren ook stuk voor stuk privé, in hun woonhuis opgezocht! 'Lobbyen' is dus blijkbaar géén uitvinding van onze tijd! De heren van 'Delfland' wilden wel wat doen, maar ook zij hadden moeite met de kosten van één en ander, zodat er in 1696 nog steeds niets was gebeurd. In 1697 stuurde de stadsregering een rekest aan de Hoogheemraden waarin men stelde dat het verlanden van de haven nergens anders door werd veroorzaakt dan door de ondiepte van het Spuiwater en door het vervallen en in onbruik raken van de spuisluis, waardoor de nodige roering en uitschuring van de grond ontbrak. Door baggeren heeft men wel getracht de haven op peil te houden, maar nu konden zelfs bij hóóg water de schepen de haven niet meer inkomen. En dat terwijl de vissersvloot inmiddels zó groot was geworden dat de gehele stad daarvan bestond en als er niet spoedig wat zou gebeuren, zou dat allemaal verloren gaan. Bij dit alles was het steeds de bedoeling dat de stad naar vermogen, ja, "naer derselver kranck vermoge", in de kosten zou bijdragen, maar in 1697 draaide men dit om: de stad zou het leeuwendeel van de kosten dragen, maar vroeg wel om een bijdrage van Delfland, vanwege zijn belang bij een goede uitwatering. Op 21 januari 1697 gaf Delfland toestemming voor de werkzaamheden... maar geheel op kosten van de stad en die werden geschat op 12.000 gulden. Om dit geld op te kunnen brengen, gaf de stad lijfrenten uit, terwijl diverse extra belastingen, zoals het heffen van kaaigeld, een stuiver op elke stoop wijn, brandewijn en gedistilleerd van de burgers en twee stuivers van de herbergiers en de slijters, moesten zorgen voor zekerheid van de lijfrenten. De toenmalige stadsregering was uitermate vindingrijk in het creëren van nieuw geld! Van de lijfrenten vonden er 35 hun weg onder de burgers van Vlaardingen, alle tegen 10% en vrij van belastingen. Vaak kochten ouders deze lijfrenten op naam van hun kinderen, zoals Gerard Callenburg, burge meester van Vlaardingen en Luitenant- Admiraal van Holland, die niet alleen als burgemeester, maar ook als zeeman, alles wist van ondiepten. Hij kocht er vijf van 500 gulden ten behoeve van zijn vijf dochters. In 1700 werd besloten om het Oosterhoofd zó te verlengen dat het gelijk zou komen met de lengte van het Westerhoofd, maar in 1702 moesten beide hoofden wederom worden verlengd en in 1.704 moest dat andermaal gebeuren. Maar daar was ook toen geen geld voor. Men overwoog een loterij te houden, maar daar was toestemming van de Staten van Holland voor vereist. Hoewel die toestemming uitbleef, kocht de stad in maart 1705 zeshonderd paalbalken, om daarmee alvast de hoofden te kunnen uitslaan. Voor het benodigde geld verkocht men drie obligaties met een gezamenlijke waarde van 3.545 gulden. De toesteming voor het houden van de loterij kwam pas af op 23 december 1706. De verlenging van de hoofden hielp echter niet veel: de toestand van de haven was toen zelfs zo dat de schepen eerst op de Maas 'gelicht' moesten worden, (dus het overslaan van goederen in 'lichters', waardoor het schip hoger kwam te liggen), alvorens over de banken heen de haven in te kunnen varen! Door nieuwe problemen met het spuien - het spui was al meer dan een jaar onbruikbaar geweest omdat de spuikom niet meer gesloten kon worden - waren de zandbanken in de haven in 1722 maar liefst twee voet hoger dan de bodem van de drie sluizen bij de Kortedijk! Toen ging het er overigens niet alleen meer om dat de eigen Vlaardingse schepen de haven vrijwel niet meer in konden komen, maar schepen uit andere plaatsen hadden de opdracht een andere haven dan Vlaardingen te nemen en dat was nog veel kwalijker! Na veel onderhandelingen en een persoonlijk bezoek van de dijkgraaf en de hoogheemraden aan het spui en aan de haven, bereikte men op 21 maart 1722 een akkoord, dat erop neerkwam dat Delfland en de stad gezamenlijk alles zouden doen om de Vlaardingse Haven 'navigabel' te houden, waarbij de kosten samen zouden worden gedeeld. De sluizen, de Haven en de Nieuwe Havenstraat, met links de buitenplaats van de Ambachtsheren, tekening door Cornells Pronk, 1743: kopergravure, 1748. (Collectie Stadsarchief Vlaardingen) 277 Musis

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 277