I m m m I HF'Sf 1' rfife - i vn .ik l iLïullHr \J""\ j !i i -l ffl-v W; ;v~ r-.-M? V CD s Uj Q Q Het verhaal wordt eentonig, maar in 1790 waren er opnieuw toenemende ondiepten. De deskundige die toen werd geraadpleegd kon deze keer een hoofdoorzaak noemen van het alsmaar verlanden van de haven. Hij noemde het feit dat de aanwas van grond achter het Westerhoofd, dus aan de westzijde daarvan, zóver in de rivier uitstak, dat de stroom daar voorbijging en zijn meegevoerde grond daar niet achter kon laten. Daardoor viel de stroom op de oostzijde van de haven aan, omdat de oever daar nog in toogvorm lag. Een gedeelte van de meegevoerde grond kwam daardoor in de havenmond terecht. Ook hij wees op het belang van een goedwerkende spui, waarvan hij de kom "een costelijke colk" noemde. Als die goed werkte kon het niet anders of de haven kreeg voldoende diepte. Hij vroeg zich af waarom die spui zo in verval was geraakt. Het spui zou "dubbelde intrest" opleveren als hij in volmaakte staat zou worden gebracht. De kom moest wel uitgebaggerd worden, want méér water in de kom gaf ook méér waterkracht. Als het spui niet werkte, ging men "met veel kosten te spenderen (zoo als men zegt) pompende te gronde en van jaar tot jaar met de koste te ver dubbelen, 't zij door werklieden met hun beken den baggerbeugelhaken of dergelijke werktuygen, 't geen een altoos duurende kanker is, eindelijk zal moeten overgaan tot enig ander middel". Wat dat andere middel zou moeten zijn liet hij overigens in het midden. Na nog een kleine eeuw letterlijk 'aanmod deren' werd het verzandingsprobleem pas opgelost toen in 1872 de Nieuwe Waterweg gereed was, wat een andere stroming van het water tot gevolg had, terwijl toen natuurlijk ook de situatie terzijde van de beide hoofden was gewijzigd, want de 'aanwassen' waarvan hiervoor sprake was, waren toen allemaal ingedijkt. Om het water in de haven bij hoge vloeden beheersbaar te houden, werd in 1887 een keersluis in de haven gebouwd. Dit was géén luxe, want bij hoge vloed pleegden de tonnen nogal eens uit de pakhuizen ter weerszijden van de haven te spoelen, om later bij Rozenburg teruggevonden te worden. Het was zelfs zo erg dat mensen die achterin de Havenstraat woonden, zowat bij de Kortedijk, in hun huizen tot aan hun middel in het water stonden! Ook de spoordijk uit 1889 vervulde en vervult een functie in de waterkering. In 1922/23 werd een tweede keersluis gebouwd, tegelijk met de bouw van een tweede vaste oeververbinding. Beide zijn inmiddels in het kader van de Deltawet door geheel nieuwe sluizen en bruggen vervangen. Eenieder die op de Westhavenkade vanaf de Dayer, of vanaf de Oosthavenkade tussen de Bleekstraat en de Willem Beukelszoonstraat, naar het zuiden kijkt, met 'De Bolder' als richtpunt (dan is die 'horizonvervuiler' toch nog ergens goed voor!), realisere zich hoeveel moeiten en kosten onze vroegere stadsbestuurders er voor over hebben gehad om de Vlaardingse Oude Haven ten dienste van de alles overheersende haringvisserij 'navigabel' te houden. Zowel van het één als van het ander hing het bestaan van de gehele Vlaardingse bevolking af. Men realisere zich dan tevens dat al het tegenwoordige land, zowel aan de oost-, maar vooral aan de westzijde van de haven, door het alsmaar verlengen van de haven aan de rivier de Maas is ontnomen. Die rivier omspoelde aanvankelijk namelijk de voet van de terp waarop de Grote Kerk staat! Deze uitbreiding van grondgebied was door de vroede vaderen van vroeger niet voorzien. Het behoorde niet tot een plan matige gebiedsuitbreiding ten koste van de rivier, maar men heeft wel goed ingespeeld op ontstane situaties. Dat land ontstond namelijk door de al genoemde 'aanwassen' terzijde van de havenhoofden. Door de verlengingen van die hoofden groeide steeds meer land in zuidelijke richting aan. Door deze aanwassen successievelijk en rustig aan te bedijken, net zolang tot ze geheel droog vielen, werd de stadsgrens van Vlaardingen alsmaar meer naar het zuiden verlegd. En dat was ook de enige manier waarop Vlaardingen qua oppervlakte kon groeien, want het grondgebied van Vlaardinger-Ambacht en de privé-grond van de Ambachtsheren hielden de stad aan alle zijden als een hoefijzer omklemd. Na het droogvallen werden de aldus ontstane polders lange tijd gebruikt als weide- en tuinengebied, om later voor woningbouw benut te worden. Te beginnen bij de aanleg van de Landstraat (eigenlijk: Nieuwe- landstraat: Nieuw land), vanaf de Dayer naar het zuiden in de vroege zeventiende eeuw, in de in 1552 drooggelegde Vettenoordse- polder. Van Oude naar Nieuwe Haven De tegenwoordige benaming Oude Haven duidt niet zozeer op zijn respectabele ouderdom, maar meer op de aanleg van een 'Nieuwe Haven' aan het einde van de vorige eeuw, aan de oostzijde van de Oude Haven, later Koningin Wilhelminahaven genoemd. Deze haven werd in 1896 gegraven in de Nieuwe Polder, een polder die ook ontstaan was uit één van de aanwassen van de Oude Haven! De buizen, de hoekers, de sloepen, de zeil en motorloggers die vroeger in de haven lagen, zijn inmiddels verwisseld voor luxe plezierschepen, maar ook met deze schepen vormt de haven zelf nog steeds een aantrekkelijk geheel.Vooral aan de westzijde bevindt zich een nog redelijk gave bebouwing, wat helaas van de bebouwing aan de oostzijde niet gezegd kan worden, ontsierd als die is door niet in het geheel passende nieuwbouw. Was de haven vroeger de economische 'ruggengraat van Vlaardingen'in de "goede forme van de stadt" is hij dat nog steeds. In vogelvlucht gezien is de haven nog immer het middelpunt van de stad. Matthijs A. Struijs De Westhavenplaats, gezien vanaf de Oosthavenplaats, met rechts de eerste brug van 1613, die rond I860 vervangen zou worden; potloodtekening van M.P.E. Bruininck, 1853. ICollectie Stadsarchief Vlaardingen; geschenk van Matthijs A. Struijs bij diens afscheid van het Stadsarchief op 22 juni 2000) Vanuit Vlaardingen was er aanvankelijk weinig behoefte om zich naar de oostzijde van de haven te begeven, naar het terrein dat tot het bezit van de ambachtsheren behoorde, want de enkele boerderij die er in gelegen was, kon via de Schiedamsedijk of per boot worden bereikt, terwijl men te voet van en naar de stad kon komen over de sluisdeuren van het Buizengat. Bij het maken van nieuwe spuisluizen in 1608 had men het plan om over die sluizen ook een valbrug te laten slaan, zodat men vanaf de Kortedijk met wagens de oostzijde van de haven kon bereiken, zonder de omweg over de Schiedamsedijk te moeten maken. Dit was met name van belang voor de zogenaamde 'wantwagens', want een aantal weilanden van de ambachtsheer, gelegen terzijde van het 'Toepad naar Schiedam', de latere Schiedamseweg, waren door die ambachtsheer verpacht voor het drogen van haringnetten, die met die wantwagens werden vervoerd. Maar het maken van die brug werd uitgesteld, omdat er zich andere mogelijkheden aandienden om een brug over de haven te verkrijgen en bovendien op een betere plaats. De ambachtsheer drong er namelijk bij monde van zijn rentmeester in 1610 al bij het stadsbestuur op aan om aan de oostzijde van de haven, tegen betaling van erfpacht aan de ambachtsheer, woningen te gaan bouwen. Vermoedelijk vanwege de moeilijke aanvoer van bouwmaterialen werd dit plan toen niet opgepakt, maar in 1612 veranderde de situatie. De toenmalige ambachtsheer, de Zuid-Nederlandse edelman Karei, graaf van Arenberg, verkocht in 1612 de ambachtsheerlijkheid Vlaardingen en Musis 278

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 278