m ft ma 1 I s ji'l jHSK I s iSiiSc" iitÉ Musis 310 Uj CO Co CO CO Co Uj CD was en kostbare waren bij zich had. Alle marktrechten garandeerden daarom de koopheden een veilige reis. Dat kon in de vorm van een vrijgeleide of zelfs van gewapende begeleiding. Tijdens een vrijgeleide kon een koopman niet worden gegijzeld voor schulden van stadgenoten of gearresteerd voor eigen schulden die waren ontstaan na het ingaan van de marktvrede, en mochten goederen die hij op de markt wilde verkopen of die hij daar had gekocht, niet in beslag geno men worden. Als symbool voor die bescherming werd op de avond vóór de jaarmarkt in iedere stad de jaarmarktvrede afgekondigd door op de markt het marktkruis op te richten. Zodra dat stond en zolang het stond gold het markt- recht. In Schiedam werd op de avond voor de jaarmarkt het marktkruis op of bij het 'marcktveld' opgericht. Wellicht gebeurde dat op de huidige Korte Dam die lang Kruisstraat heeft geheten. Omdat vrijgeleides voor kooplui zelden waterdicht waren, stuurden steden boden rond om garanties te vragen voor de veiligheid van hun koopheden of om die aan te bieden aan de koopheden die ze graag op hun markten zagen komen. Het is moeilijk dé markt- koopman te beschrijven. Aanvankelijk verkochten producerende boeren, vissers, tuinders en ambachtsheden hun producten zelf. Toen de specialisatie in en de frequen tie van de markthandel toenamen, namen handelaars die rol over. In de late Middeleeuwen heette zo iemand een cremer of cramer. Zoals alle beroepsbeoefenaars moesten zij lid van een gilde zijn. Om lid te kunnen worden, moest de koopman poorter zijn van de stad waar het gilde gevestigd was. Niet alleen de bescherming van de belangen van de 'eigen' koopheden en de [M i A LLEiif SPEELGOED. veiligheid van hun 'vreemde' collega's hoorden bij de regulering van de markt. Ook de zorg voor de juiste maten en gewichten was belangrijk. Op of vlakbij veel markt pleinen staat een gebouw dat De Waag heet. Omdat de betrouwbaarheid van maten en gewichten boven iedere twijfel verheven moest zijn, richtten steden weeghuizen in, die 'de waag' gingen heten. Daar moest de verkoper tegen betaling - de goederen laten wegen, die hij op de markt wilde verkopen. Dat wegen was moeilijk, omdat provincies en soms zelfs steden verschillende maten en gewichten hanteerden. De Bataafse Republiek schafte deze ongelijkheden in 1795 af, maar ze bleken hardnekkig; in 1800 accepteerde de Korenmarkt in Schiedam nog steeds de 'Poortugaalsche en Putsche maten'. Pas in 1816 hanteerde ook de Schiedamse Stadswaag de nieuwe stan- daardmaten en -gewichten. De koopheden betaalden voor het wegen van hun koopwaar aan de waagmeester die het weegrecht had gepacht. De waag bleef nodig voor de han del, totdat na het midden van de negentiende eeuw veel producten met een gegaran deerd gewicht en verpakt door de fabrikant, via de markt, de groothandel of de winkel naar de consument gingen. Net ALS MATEN en gewichten zorgden ook de betaalmidde- SPONSEN TE KOOP.' len op de markt voor verwarring, vooral in steden en op markten waar veel buitenlandse koopheden kwamen. Veel marktsteden sloegen hun eigen munten, maar de vreemde koopheden hadden meestal de munten van hun eigen steden bij zich die gewisseld moesten worden. Daarvoor stonden op de jaarmarkten kramen met wisselaars met een vergunning van het stadsbestuur. In som mige marktsteden werden wisselbanken opgericht, waar koopheden hun geld konden omzetten in de gangbare muntsoort. Schiedam kreeg zo'n bank in 1351. Een markt functioneerde alleen, als er veel kopers en verkopers op afkwamen. Daarom moesten zoveel mogehjk mensen weten, wanneer ergens een markt was. Tot ver in de negen tiende eeuw haalde men die kennis uit almanakken en kranten, en van aanplak- Almanak 1839 met paardenmarkt biljetten in marktsteden en hun directe omgeving. Stads besturen zorgden dat hun markten werden vermeld in almanakken die wijd ver spreid en veel gebruikt wer den. Naast de marktdagen, gaven die ook de dienstrege lingen van marktschuiten, en de uren waarop stadspoorten werden geopend en gesloten. De meeste steden verpacht- ten het dagelijkse beheer van de markten aan kleine zelf standigen. Met uitzondering van de vismarkt waren de markten in Schiedam zo bescheiden van omvang en frequentie dat het beheer ervan geen dagtaak was. Ze werden steeds voor drie jaar verpacht. Burgemeester en wethouders stelden de pacht- voorwaarden vast en in december vond een soort veiling plaats, waarop de hoogste bieder de pachter werd. Ieder markt had zijn eigen pachter en iedere pachter zijn eigen contract. Daarin stonden de pachtsom die hij aan de stad verschul digd was, de tarieven voor staanplaatsen, kramen en tenten, en zijn rechten en phchten ten aanzien van alle bij de markt betrokken partijen. In steden als Schiedam was de markt in de negentiende eeuw een bijver dienste voor de marktmeesters die als hoofdberoep een overheidsfunctie als bode of deurwaarder hadden.Voor t 50 per jaar mochten ze de marktgelden van de jaarmarkt of kermis innen. Dat was kennelijk een matig ge noegen, want vrijwel jaarlijks vroegen zij kwijtschelding of vermindering van dat bedrag, omdat de kermis niet was doorgegaan of te weinig ex ploitanten en bezoekers had getrokken. Toen de laatste pachter overleed, besloot de gemeenteraad voor f 100 per jaar een marktmeester aan te stellen. De Franse Tijd was in Nederland een periode van economische stagnatie, ook in Schiedam. Daarom probeerde het stadsbestuur de lokale

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2000 | | pagina 310