I
2
2
Musis 12
Uj
Uj
CO
Uj
dikke lagen vet en roet.
Omdat ik mij de diensten van een
glazenwasser niet kon veroorloven,
besloot ik de ramen te zemen vanaf een
huishoudtrapje met behulp van een stok
waaraan ik een spons en wisser had
bevestigd. De eerste keer dat ik dit
huzarenstukje ondernam, verscheen
terstond een buurman op de stoep met
een flesje bier in de linkerhand en een
sigaret in de rechter. Hij ging in de
deurpost hangen en begon mij zwijgend
gade te slaan.
Negeren. Gewoon een werkloze die zich
verveelt, dacht ik. Maar het duurde geen
vijf minuten of ik had een omvangrijk
pubhek van bierdrinkers om mij heen
verzameld. Hun sombere blikken
maakten duidelijk dat ik bezig was een
van hun elementaire leefregels met
voeten te treden. Ik zag niet in wat ik
fout deed en zeemde dapper door.
Doopte de spons in de emmer en bracht
de stok weer omhoog. Een flinke straal
water liep langs de stok naar beneden en
de mouw van mijn overhemd in.
„Dat heeft hij vaker gedaan, dat zie je
zo," spotte de eerste buurman. Hij nam
een slok bier en boerde.
„Z'n vriendinneije heeft 'm goed
afgericht," zei een ander.
„Slim bekeken. Kan ze zelf in bed
blijven liggen," schaterde een derde.
Dat was het dus. Ramen lappen was
vrouwenwerk. Dat gezeem van mij
vormde een bedreiging voor de
taakverdeling in hun huishouden.
Op zulke momenten zou een dosis
onverstoorbaarheid van pas komen. Maar
die had ik niet paraat. Zenuwachtig
maakte ik het werk af, raapte emmer,
trap en zeemgerei bij elkaar en droop af
naar binnen. Waarom wilde ik eigenlijk
zo nodig schone ramen hebben? Om de
valse tronies van mijn buren beter te
kunnen zien?
In het pandje direct onder ons was een
levensmiddelenwinkel gevestigd. De
kennismaking met de exploitant verliep
nogal onaangenaam. Ik stond te douchen
toen Barbara de deur openwierp en
aankondigde dat de buurvrouw mij
onmiddellijk wenste te spreken.
„Wat? Nu direct?" vroeg ik onthutst.
Ik draaide de kranen dicht, schoot wat
kleren aan en stoof ongerust de trap af.
De blonde vrouw die mij beneden stond
op te wachten, nam mij zwijgend bij de
arm en duwde mij haar winkel binnen
waar twee vrouwen met emmers en
dweilen in de weer waren. Bij mijn
komst staakten ze nieuwsgierig hun
werk. De winkelierster liet mij stoppen
ter hoogte van de koekjesafdeling.
„Moet je zien," zei ze nijdig. Ze pakte
een doos sprits uit het schap. De doos
nam in haar handen een eigenaardige,
slappe vorm aan. Hij was kletsnat. Alle
dozen en pakken koekjes waren kletsnat.
Op de vloer stond een grote plas water.
Ik kreeg een akelig vermoeden en keek
omhoog. Inderdaad. Een reusachtige
vochtplek in het plafond. Ik mat de
afstand tot de gevel en schatte dat wij pal
onder mijn doucheruimte stonden.
„Jezus. Sorry," mompelde ik.
„Ik hoop datje verzekerd bent," zei de
blondine.
Boven inspecteerde ik de douchevloer.
Het laagje beton was nauwelijks een
centimeter dik. En je hoefde maar een
vinger langs de tegelvoegen te halen of
het cement viel eruit. Ik belde mijn
vader op.
„Hoe zit het met je verzekering?"
Een dag of wat later volgde een nieuwe
confrontatie. Op een avond, kort nadat
de duisternis was ingevallen, werd er luid
op de voordeur gebonsd. Ik hep de trap
af en deed nietsvermoedend open.
Gebons was niets bijzonders.
We hadden geen deurbel en bezoekers
moesten toch op enigerlei wijze hun
aankomst kenbaar maken.
Op de stoep stond een gedaante, formaat
grizzly beer. Het was te donker om zijn
gezicht te onderscheiden.
De onbekende stak een klauw uit en
kneep mijn keel dicht.
„Moetje goed luisteren uilebal,"
snauwde hij. „Als jij hier wilt blijven
wonen, ga je er vanaf nu voor zorgen dat
je geen herrie meer maakt."
„Herrie?" piepte ik. Ik had hem graag
gevraagd wat hij bedoelde, maar
daarvoor kreeg ik onvoldoende adem.
„Die kankerherrie als jij de trap oploopt.
Iedere keer weer schrik ik me het
lazerus. Alsof er iemand met een moker
op de muur beukt. Ik weet niet hoe je
het voor elkaar krijgt, maar het moet
afgelopen zijn. Anders kom ik jou
verbouwen en die Duitse muts erbij."
Hij liet mijn keel los en beende weg.
Ik sloot de deur en strompelde de trap op.
„Wie was dat?" vroeg Barbara.
Ik rochelde en probeerde mijn
adamsappel weer op zijn plaats te
duwen.
„Geen idee. Iemand die het niet fijn
vindt dat jij klompen draagt op de trap.
Doe me een lol en koop pantoffels."
Ik wierp een blik op de kale houten
treden van de boventrap. Wat zou het
kosten om ze te laten bekleden?
Minder dan de aanschaf van een pistool?
Maar dan moest ik eerst weten wie die
vent was geweest. Ik had 'm nooit eerder
gezien.
Door deze incidenten maakte ik weinig
vrienden in de straat. Eigenlijk kon ik
het alleen goed vinden met de
Marokkaanse kapper, die zijn zaak had
op de kruising met de
Diepenbrockstraat. Hij knipte beroerd
maar speelde uitstekend gitaar. Voor
klanten die het waardeerden, legde hij
graag de tondeuse terzijde om een stukje
Clapton ten beste te geven op een van
de gitaren die binnen handbereik tegen
de muur leunden. Bluesmuziek lag hem
goed. Vanwege zijn donkere stem, maar
ook omdat hij er een natuurlijk talent
voor had. Hij was melancholisch van
aard.
Een week of wat na de confrontatie met
de grizzlybeer hep ik langs zijn winkel.
Binnen huilde een gitaar. Hafid zag mij
passeren en wenkte. Hij vleide zijn
instrument op de sofa die voor
wachtende klanten was bedoeld
klanten die er als gewoonlijk niet waren
en vroeg:
„Heb je al werk?"
Ik schudde het hoofd. Ik kwam zojuist
terug van een vergeefse sollicitatie naar
een baantje in een fietsenstalling.
„Mag ik je een advies geven?
Vrijbhjvend? En niet denken dat ik het
uit eigenbelang zeg, okay?"
„Ga je gang."
„Laatje haar kort knippen. En scheer die
malle baard af. Zo krijg je nooit werk.
Bazen willen geen personeel dat er als
een loser uitziet. Bazen willen datje
succes uitstraalt."
„Maar ik ben een loser. Ik hou niet van
succes."
„Ook mensen die niet van succes
houden moeten elke maand hun gas- en
lichtrekening betalen. En afrekenen als ze
iets kopen bij de slager of de bakker."
Hij had gelijk, natuurlijk. Wie wil
overleven moet offers brengen. En ik had
ontegenzeglijk geld nodig. Al was het
alleen maar om de problemen met mijn
buren op te lossen. Geld dempt lawaai,
geld kan ervoor zorgen datje douche
niet lekt, met geld huur je een
glazenwasser zodat je niet langer op een
trapleertje hoeft te jongleren onder de
ogen van een hatelijk publiek.
Ik hoefde er alleen maar een beetje haar
voor in te leveren.
„Betaal me maar als je eenmaal
verdient," zei Hafid.
Ik zuchtte, zakte in de kapperstoel neer
en nam mijn bril af.
Twee dagen later liet het uitzendbureau
weten dat er werk voor me was.
„Het betaalt goed, maar als ik jou was
zou ik het niet op m'n cv vermelden."
„Prima," zei ik. „Kom maar op."
Zo werd ik vuilnisman.