Bert van Bommel
Musis 36
Met is nog net jaren vijftig. Aan de hand
P# van vader en moeder loop ik als kleutertje
M voor het eerst over de kade van de
Koningin Wilhelminahaven. Het is vlaggetjes
dag. Enkele grote vissersschepen liggen met
stuurboord langs de kade. De wat kleinere
motortrawlers liggen met hun boegen met
witgeschilderde buiskappen naar de kant als
paarden aan de ruif. Het geheel, met achter mij
de hoge visserijpakhuizen en voor mij de
schepen met hun witte koppen, is imponerend.
Later zal ik stiekem de stoep voor ons huis aan
de Binnensingel verlaten. Ik ga niet naar het
paard van de groenteboer kijken, dat schuin aan
de overkant is gestald. Tegen de uitdrukkelijke
verboden van mijn moeder ga ik de trap naar
'de tunnel' op. Ik trotseer de nukkige wachter bij
de spoorbomen en als hij de 'booms' omhoog
heeft gedraaid en in zijn wachthokje terug is,
steek ik de spoorbaan over om bij de ROMI uit
te kijken over de haven. De drukte van
vlaggetjesdag herhaalt zich weliswaar niet, maar
grote en indrukwekkende schepen deinen voor
de kade. Her en der liggen stapels kuipen en
netten op de loswal.
In de jaren zestig, in de Westwijk wonend,
blijft de Koningin Wilhelminahaven mij
trekken. Met een boxcamera van mijn vader en
van mijn spaarzame zakgeld gekochte
filmrolletjes, ga ik als tiener regelmatig op de
fiets weer naar deze haven. Schepen lossen er
hout uit Stalingrad, eetbare oliën bij de ROMI
en de Matex of erts bij de MAE Maar het
mooiste is het als voor dat indrukwekkende
pand van de Doggermaatschappij, achter stapels
haringtonnen op de loswal, weer zo'n grote
roestige bak ligt: de hektrawler VL 115
'Vooraan', of motortrawlers als de 'Voonvaarts',
'Voorbode' en de 'Voorloper'.
De laatste keer dat ik de complete Vlaardingse
vloot heb gezien, was bij de vlootschouw ter
gelegenheid van de opening van het (nieuwe)
visserijmuseum. Zelfs Beatrix was aanwezig,
maar die koninklijke aanwezigheid haalde het
niet bij de vissersschepen. Die legde ik dan ook
ijverig vast met het cameraatje dat ik inmiddels
had weten te sparen. Na afloop, voor ik naar
huis ging, draalde ik nog even bij dat grote en
indrukwekkende pand aan de Koningin
Wilhelminahaven: de Doggermaatschappij.
Voor het pand lagen voor deze gelegenheid geen
Nadat ik in het decembernummer van Musis nogal tekeer was gegaan tegen
Vlaardingers die (alweer) een monument om zeep hadden geholpen zijn
er mensen die zich afvragen of ik niet al te somber ben en wellicht ooit
als clochard of nog ingrijpender mijn huidige leven zal verlaten. Nu zijn
er inVlaardingen weinig bruggen die zich er voor lenen om er een nacht
onder te verblijven en haat ik kou en nattigheid. Bovendien hou ik mij al twee
decennia lang al beroepsmatig met monumenten bezig en ben ik al ongeveer even
lang m Vlaardingen daarbij betrokken. Geloof mij, wie vanuit dat perspectief
wethouders als Goudriaan kan overleven, houdt in het huidige tijdsgewricht zijn
hoofd ook wel boven water.
Er zijn trouwens redenen genoeg voor een positief verhaal. Nadat de gemeente
Vlaardingen medio 1996 een monumentencommissie in het leven heeft geroepen
is er keihard gewerkt aan zowel een uitbreiding van de rijkslijst van beschermde
monumenten als aan het beschermen van een 'eerste
trance' van gemeentelijke monumenten. Afgelopen
maand werden de resultaten aan het grote pubhek
bekend gemaakt. Natuurlijk kan er nog veel meer - je
moet ten slotte wat te wensen houden - maar politiek en
ambtelijk wordt er hard gewerkt om het monumentale in
Vlaardingen de erkenning te geven, die het verdient.
Ergens tussen de jaren 400 en 700 ontstond de neder
zetting, waaruit het huidige Vlaardingen is voortgekomen.
Vlaardingen is belangrijk te noemen als er in 700 de kerk
staat die als centrum dient voor de kerstening van de
omgeving. Aan het eind van het eerste millennium is
Vlaardingen zelfs één van de vier Hollandse hoofdsteden.
Gedurende de rest van haar lange geschiedenis is de plaats
eerder een groot dorp, dan een stad van enige betekenis.
Eerst recent, minder dan anderhalve eeuw geleden, kwam
hierin verandering.
In de tweede helft van de negentiende eeuw deden zich
een aantal ontwikkelingen voor, die van groot belang
bleken te zijn. Nadat in 1857 de stringente visserijwetten
(eindelijk) definitief waren afgeschaft mocht er met andere
netten worden gevist en was het toegestaan om andere
scheepstypen te gebruiken dan die welke - slechts met
een korte onderbreking - sinds de Franse Tijd wettelijk
waren voorgeschreven. Maar het waren niet de conserva
tieve Vlaardingse reders, die als eerste van de nieuwe
mogelijkheden gebruik maken. Adriaan Eugéne Maas uit
Scheveningen paste in 1859 voor het eerst katoenen
netten toe, in plaats van de gebruikelijke zware en
grofhiazige hennepnetten. Diezelfde Maas werd in 1865
door de regering afgevaardigd naar de visserijtentoon
stelling in Boulogne, waar hij kennis maakte met een
driemast lougre, een Frans scheepstype dat ook voor de
visserij werd gebruikt. Hij bestelde onmiddellijk een
schip, waarmee hij vanuit Vlaardingen de haringvaart ging
bedrijven. Direct daarop het hij nog twee van deze
'loggers' bouwen. Zijn Vlaardingse collega's volgden deze
ontwikkeling niet en hadden zelfs zoveel kritiek dat Maas
uiteindelijk uit Vlaardingen vertrok en zich in Maassluis
vestigde. De logger, in Nederland steevast als tweemaster
uitgevoerd, bleek echter zo succesvol dat na 1870 zelfs de
behoudende Vlaardingers op dit scheepstype over gingen.
Maas was overigens niet voor niets naar Vlaardingen gekomen. De plaatsen aan de
kust beschikten niet over havens. Daarom moesten vissers uit IJmuiden, Katwijk
en Scheveningen gebruik maken van platbodemschepen (bomschuiten), die op het
strand getrokken konden worden. Voor loggers had men een haven nodig. Een
stormramp, waarbij een enorme schade werd aangericht aan de bomschuiten op
het Scheveningse strand, was voor de Scheveningers aanleiding om de vloot te
vernieuwen. Mede daardoor zochten de Scheveningers naar een geschikte haven
en de meeste van hen vonden die inVlaardingen.
Van groot belang voor Vlaardingen was de aanleg van de Nieuwe Waterweg,
waarvoor de oudste zoon van koning Willem III op 31 oktober 1866 de eerste