Zoals hij ook meent dat
de problemen die drank
kunnen veroorzaken
in het verleden groter
waren dan nu
81 Musis
Die trouw is volgens Fred Prins een
gevolg van de joviale sfeer die het café
kenmerkt. De bezoekers vormen één
grote vriendenclub. Hij kent ze allemaal
bij naam en toenaam. Kijkt de zaak rond
en wijst: die daar woont in de Johan de
Witt, hij komt uit Rotterdam, de man aan
het biljart is uit Holy, daar bij het raam zit
iemand uit Hellevoetsluis. „We zijn met
elkaar begaan. Noem het sociale controle.
Als we iemand twee dagen niet zien, gaan
we bellen.Voor een klant die ziek is doen
we boodschappen. Ik kook elke
maandagavond voor acht man. Vrijgezelle
jongens die thuis niemand hebben en die
gezellig komen mee-eten."
Zeelui zijn schaars geworden onder de
klanten. Het gros van de bezoekers
heeft gewoon een baan aan de wal en
woont in de achterliggende wijk. De
Vettenoordsepolder, waar Prins zelf ook
werd geboren. Iedere bezoeker is
herkenbaar aan zijn eigen vaste
gewoonten. De een loopt elke morgen
om stipt half elf binnen voor een bak
koffie en een blik in het ochtendblad.
Een ander komt eens per maand, na de
periodieke controle bij het GAK, dat
aan het einde van de Parallelweg is
gevestigd, een biertje halen. De leden
van de drie biljartverenigingen hebben
hun vaste speelavonden, de kaarters en
de visclub ook.
Het café gaat 's morgens om zeven uur
open en sluit rond middernacht. Er
zitten altijd mensen. Zoals in alle cafés
heerst er een half schemerduister; het is er
warm maar nooit te warm, het is er
rokerig, het ruikt er naar koffie en bier, de
muziek murmelt en er klinkt
geroezemoes van stemmen. Alle geluiden
klinken er even vertrouwd, knus en
intiem, van de zucht waarmee de deur
opengaat tot het tikken van de
biljartballen op het groene laken. Zo'n
soort geborgenheid moet een baby
ondergaan in de baarmoeder.
Prins typeert zijn café als 'een verlengstuk
van de huiskamer.' Een huiskamer waar je
kan eten, drinken, tv kijken, een praatje
maken of gewoon een tijdje nietszeggend
voor je uitstaren. Er staan twee biljarts,
twee gokkasten, van het plafond kan een
groot scherm worden neergelaten om een
voetbalwedstrijd te volgen. Een keer per
maand is er een karaoke-avond. Geregeld
wordt er ge-bingood. Café Rotterdam is
geen plaats waar je je snel zal vervelen.
Gedronken wordt er ook. Dat draagt bij
aan de gezelligheid. Maar gezelligheid is
niet automatisch afhankelijk van drank.
Prins neemt opnieuw de aanwezigen in
ogenschouw, telt de hoofden. Aan twee
tafeltjes wordt kaart gespeeld, één biljart is
bezet door een koppel zeer
geconcentreerde heren, aan de bar eet een
man een bal gehakt, ergens achterin zit
een groepje vrouwen op
samenzweerderige toon te praten. En dan
zijn er nog wat losse bezoekers, verspreid
over diverse tafeltjes en barkrukken. In
totaal een stuk of achttien klanten. „Als er
nu drie aan de drank zijn, is het veel,"
zegt Prins met kennersoog.
Het is dan ook nog betrekkelijk vroeg in
de middag. Het drinken komt pas later
op gang. 's Avonds wordt er steevast meer
ingenomen dan overdag. Al komt het wel
voor dat er 's morgens vroeg een clubje
touringcarchauffeurs binnenvalt om gauw
een paar vieuxijes achterover te slaan.
„Die moeten dan nog naar Düsseldorf,"
zegt Prins hoofdschuddend. „Ik vraag wel
eens: rij je dan soms beter?" Daar laat hij
het bij. In de regel zal hij zich niet snel
met het consumptiepatroon van zijn
klanten bemoeien. Iemand die laveloos
binnenkomt krijgt geen druppel meer, dat
is een vaste stelregel, en tegen een klant
die van geen ophouden weet zal Prins
allicht wel eens vaderlijk zeggen:
misschien moest je maar eens op huis
aan. Maar verder is het horen, zien en
zwijgen.
„Je wordt hard in de horeca," deelt hij
nuchter mede. „Je ziet veel, en soms
probeer je mensen te helpen. Maar je
kunt niet iedereen helpen. Dat moetje
niet willen. Dan ga je er zelf onderdoor."
Hij herinnert zich hoe eind zestiger,
begin zeventiger jaren de koppelbazen
hun personeel uitbetaalden in het café.
Hij was toen nog kelner. Vrij dagsmiddags
zat het tjokvol jongens die de hele week
s nachts bij de Super hadden gebuffeld of
geclassificeerd in de Botlek. Dat was een
gouden tijd voor de kroegbazen. Een
groot deel van het loon werd in het café
omgezet. Er werd gedronken en gegokt.
Prins: „Bij het pokeren en seven-eleven
gingen enorme bedragen om. Ze begon
nen met honderd gulden, dat werd ver
dubbeld, nog eens verdubbeld, wéér
verdubbeld... Met die jongens had ik wel
eens medelijden. Dan dacht ik: doe effe
normaal!"
Hij haalt de schouders op en herhaalt zijn
statement: in de horeca word je hard. Als
je al een oordeel hebt over het gedrag van
anderen, word je geacht dat voor je te
houden. Tenzij iemand echt vervelend
wordt. En verder is er die oude waarheid:
„Als ze het bij jou niet doen, doen ze het
bij een ander."
Misschien, oppert hij, werd er vroeger wel
meer gedronken dan nu. Als ervaren
horecaman heeft hij in ieder geval sterk
die overtuiging. Zoals hij ook meent dat
de problemen die drank kunnen veroor
zaken, in het verleden groter waren dan
nu. Het is de welvaart die ook voor
deze veranderingen heeft gezorgd.
Prins:
„Veel mogelijkheden om je te
amuseren bestonden er vroeger niet. Iii
principe had je niks anders dan drank.
Er waren echter geen instanties om
verslaafden te helpen. Tegenwoordig
heb je AA-groepen en het Riagg. Ik
denk dat heel veel gevallen bij het
Riagg met drank te maken hebben."
Veel personeel in de horeca is
alcoholist, stelt kroegbaas Prins zakelijk
vast. Gevolg van het vak. Hoewel je
ook horecamensen hebt die geen
druppel drinken. Maar dat zijn
uitzonderingen. Zelf drinkt hij al een
kleine kwart eeuw een stuk of twintig
pilzen per dag. Zonder een centje pijn.
„Ik voel me kiplekker, ik tril niet, ik heb
geen hoofdpijn en nooit een kater."
Op het horeca-examen kan er naar
dergelijke zaken worden gevraagd. Hoe
herken je alcoholisme? Maar het is lang
geleden dat hij de opleiding deed. Hij
heeft die kennis niet meer paraat.
„Er zijn vier fases te onderscheiden,
geloof ik," zegt Prins onzeker. Hij roept
zijn vrouw Hannie, die achter de bar
staat, te hulp. „Pak het cursusboek eens,
als je wilt?"
Ook Hannie staat het niet meer helder
voor de geest van het alcoholisme en die
fases en ze snelt bereidwillig naar boven
om het boek te halen. Maar het blijkt
onvindbaar. Ook haar eigen exemplaar is
zoek. Maakt niet uit. Tot grote problemen
heeft de drank nooit geleid in het café,
verklaart Prins tevreden. „In vierentwintig
jaar heb ik maar vier keer de politie
gebeld. In één van die vier gevallen waren
al m'n ramen ingegooid. Door een
jongen die ik eruit had gezet en die
terugkwam met vijftien man om verhaal
te halen. Maar de volgende dag won ik
twintig mille in de lotto. Sindsdien zeg ik
wel eens: werden m'n ramen maar weer 's
ingegooid. Want voor mij geldt dat
scherven wel degelijk geluk brengen."