Twee stoeten.
Musis 90
Geheelonthouding is een van de principes van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC).
In hun idealisme zetten zij zich af van studenten en de katholieke jeugd.
'Twee stoeten'. A. Hahn jr., De Notenkraker, 29 mei 1926. Foto iisg
'Niks lollig'. G. van Raemdonck, De Notenkraker, 10 juli 1926. Foto iisg
Krantenverslag over een stmleutenrijjool: „Me*
kou studenten auen, die aan iedere hand vier fles-
scben droegen..."
Zij en wij.
accijns op het gedistilleerd en den wijn'
(25 september 1898) ligt zij ziek te bed,
als teken van een tekort op de
begroting. Premier en tevens minister
van Financiën Pierson staat haar als arts
terzijde en schenkt als medicijn 'een
stevige borrel en een goed glas wijn'.
De boodschap is duidelijk: verhoging
van de accijns zal de staatskas weer
gezond maken.
Accijnzen op gedistilleerd en andere
alcoholische dranken zijn een veel
terugkerend onderwerp van
spotprenten. De alcoholaccijns vormden
in de negentiende eeuw een aanzienlijk
en groeiend deel van de totale
staatsopbrengsten. Tussen 1831 en 1900
steeg dit aandeel van 15 tot 25 om
daarna te dalen tot 8 in 1920. De
invoering van de Drankwet 1881 stelde
de overheid voor een dilemma: serieuze
bestrijding van drankmisbruik door
verregaande maatregelen brengt de
lucratieve alcoholaccijnzen in gevaar.
Jan Linse verbeeldt dit dilemma treffend
in de tekening 'Drank en Fiscus'.
Hij maakte deze spotprent in 1904 voor
de letterkundige krant De Neder-
landsche Spectator tijdens de herziening
van de Drankwet 1881 door het kabinet
Abraham Kuyper. Hij beeldde de
Nederlandse drinker af als de reus
Gulkver. Reuzen, zoals hier de titelheld
uit beroemde achttiende eeuwse
bestseller Gullivers Reizen van Jonathan
Swift, werden door veel tekenaars
gebruikt om de spot te drijven met
inhahge vorsten en overheden. Minister
van Financiën Harte steunt op de prent
van Linse het knevelen van de
jeneverdronken reus door de Lilliputters.
Zij staan symbool voor de ambtenaren
die het drankgebruik moeten
beteugelen zonder echter de geldzak af
te snoeren.
De drankbestrijding beleefde haar
bloeiperiode in de eerste twee decennia
van de twintigste eeuw. De socialistische
beweging was uitgegroeid tot een sterke
partij. Andere stromingen ontwikkelden
eveneens sociale programma's. De
emancipatie van de arbeidersklasse had
een hoge prioriteit gekregen en de
drankbestrijding kon rekenen op een
grote morele steun. De herziening van
de Drankwet 1881 was aanleiding voor
een stroom voorstellen van de hiertoe
gezamenlijk optredende verenigingen.
Naast het aandringen op verscherping
van reeds bestaande wetgeving, drong de
'blauwe knoop' aan op het instellen van
de 'plaatsehjke keuze'. De invoering van
een wet die de 'plaatselijke keuze'
regelde, zou het mogelijk maken dat
gemeenten voor bepaalde wijken een
tap- en zelfs verkoopverbod van
alcohohca afkondigden. De drank
bestrijders zetten hun voorstel kracht bij
door handtekeningenacties. De grootste
daarvan leverde tussen 1912 en 1914
maar liefst 670.000 handtekeningen op.
De Eerste en Tweede Kamer wezen de
plaatsehjke keuze echter categorisch van
de hand, betogend dat het de regering
niet aanging om de plaatsehjke
overheden aan banden te leggen en dat
de bestaande wetgeving voldoende
ruimte bood tot regulering. In de
praktijk was daar wel iets van aan. In
steden waar de socialisten een sterke
positie hadden, werd het slijters en
cafébazen niet altijd gemakkelijk
gemaakt. De toen nieuwe woonwijken
die in het kader van de Woningwet van
1901 werden gebouwd dragen hiervan
een duidelijk stempel. Als men er al
drankgelegenheden aantreft zijn deze pas
tientallen jaren later geopend, toen ook
de zeden in het sociahstisch- en het
tegenovergestelde politiek-levens-
beschouwehjk kamp wat losser
geworden waren.
Uit de strijdbare periode mag Albert
Hahn (1877 - 1918) tot de belangrijkste
„Niks lollig, d'r wordt geen eens bier gedronken en gerookt".