Van Archiefkamer tot
Burgemeesterskantoor, Leeszaal
en anoniem vertrek
277 Musis
In het centrum van Vlaardingen ligt een
bouwhistorische puzzel, die ondanks
verwoede pogingen nog steeds niet
helemaal is ontrafeld. Grondige
verbouwingen in met name de vorige
eeuw (1912 en 1949-1953) hebben veel
bouwhistorische sporen uitgewist en
ook het archiefmateriaal blinkt helaas
niet uit door helderheid. Wat wel
duidelijk is geworden, is het feit dat het
stadhuis zoals wij dat kennen, ontstaan is
door uitbreidingen ten koste van
belendende woonhuizen en een
stadsboerderij. Hoewel het Oude
Stadhuis een uitstraling heeft, die
refereert aan een vermeende
oorspronkelijke toestand van 1650, is
deze echter pas in de periode 1949-
1953 tot stand gekomen. Het verhaal
luidde indertijd dat de oorspronkelijke
toestand was gereconstrueerd, maar de
wens van grote representatieve ruimten
maakte dit ideaal echter onuitvoerbaar.
Hoewel bezijden de originaliteits-
waarheid vormt het interieur van het
Oude Stadhuis een evenwichtig geheel,
zonder kitscherige uitstraling. De enige
ruimte die tijdens de 'restauratie' van
1949-1953 ongemoeid bleef, is de
toenmalige burgemeesterskamer. Deze
kamer ligt achter het oudste gedeelte
van het stadhuis, aan de Waalstraatzijde,
en kwam in 1896 tot stand. In genoemd
jaar werd dit pand fysiek samengevoegd
met het oudste gedeelte en ter
ontsluiting hiervan werd de centrale
gang verlengd. De nieuwe gevel sloot in
rooilijn en architectuur aan op de
noordelijke zijgevel van het Oude
Stadhuis. De destijds gerealiseerde
indeling van deze nieuwbouw is
sindsdien ongewijzigd gebleven.
Over het gebruik van de ruimten zijn
we slechts in beperkte mate
geïnformeerd. De eerste kamer na de
Oude Hal staat vanouds bekend als de
'Weeskamer', waar de weesmeesters
traditioneel vergaderden. Het betreft
hier een toevoeging aan het Oude
Stadhuis uit 1603. De eerstvolgende
kamer is vervolgens de hier te bespreken
kamer, die verschillende functies heeft
gehad.
De eerst aantoonbare functie was die
van archiefruimte, waarvan in het eerder
vermelde raadsbesluit en het daartoe
strekkende raadsvoorstel melding wordt
gemaakt. Te lezen valt: 'Dat op den door
dien afbraak verkregen open grond een
nieuw gebouw, volgens plan, zal worden
opgetrokken tot vergrooting van het
Raadhuis, en waarvan het bovengedeelte
zal worden ingericht tot archief
kamer...'.
Op 31 december 1898 stelde het college
van Burgemeester en Wethouders aan de
Gemeenteraad voor de ruim twee jaar
daarvoor gereed gekomen archiefkamer
definitief'af te werken'. Kennelijk was in
de tussenliggende tijd de kamer tijdelijk
ingericht met losse meubels. Het
Raadsvoorstel ter afwerking van de
archiefkamer behelsde de betimmering
van de gehele ruimte met kasten, die de
bergruimten voor de archieven zouden
vormen. De kasten bestonden uit drie
etages; een vooruitspringende onder-
ladenkast met deur en lade aan de
bovenzijde. Op het dekblad bestond
ruimte voor het neerleggen van
archiefstukken en dergelijke. Het in
hoogte grootste gedeelte bestond uit een
ladenkast, met verstelbare plankhoogten.
Het bovenste gedeelte was eveneens een
ladenkast, dit maal alle met dichte
deuren. De ruimte tot het plafond was
opgevuld met ornamentaal snijwerk in
de vorm van togen en een fries. De
kasttraveeën waren van elkaar
gescheiden door een platte of ronde
(bovengedeelte) zuilvormige stijl. In de
ramen aan de straatzijde (toen alleen
nog aan de Waalstraatzijde werden in
de bovenlichten glas-in-loodramen
geplaatst, voorstellende de wapens van
Nederland, Zuid-Holland, Delfland en
Vlaardingen.
Van het voor deze inrichting opgestelde
plan werd helaas in het Stadsarchief niets
teruggevonden. Wel vermeldt het
raadsbesluit dat aan een uitvoering met
eikenhout voor het buitenwerk de
voorkeur werd gegeven, in weerwil van
de hogere kosten ten opzichte van het
goedkopere Amerikaanse grenen. De
kamer werd verder afgewerkt met een
eenvoudig stucplafond met sierlijst, een
geëlektrificeerde luchter in het midden
van de kamer, een rijk gesneden schouw
in de stijl van de rest van de
betimmering en met een achterwand
van zogenaamde mangaankleurige
'schildpadtegels'. De inrichting van de
archiefkamer kwam in 1900 gereed,
hetgeen los van de melding daarvan in
het jaarverslag van Gemeentewerken,
ook blijkt uit het in de sleutels van de
laden gestanste jaartal (1900).
In 1922 kwam een einde aan het
gebruik van de ruimte als archiefkamer.
De studiezaal van het archief, die het in
wezen vormde, was toen intern verhuisd
en de burgemeester nam zijn intrek in
deze volledig gemeubileerde kamer. Tot
de eerder vermelde verbouwing en
aanbouw in 1949 behield het deze
functie, waarna een functie als leeskamer
voor de gemeenteraadsleden volgde. Dit
gebruik hield, met een korte tussenpoos
in de jaren '70 (kamer voor de
wethoudersecretaresses) stand tot 1993.
Vermoedelijk rond 1960 zijn een aantal
wijzigingen in de kamer voltrokken. De
schouwombouw verdween, het glas-in-
lood werd elders opgeslagen en
vervangen door transparant glas, de
sier(kroon)lijst werd verwijderd, een
nieuw raam aan de noordzijde en een
deur naar de Weeskamer werden ten
koste van de betimmering gerealiseerd.
In 1993 werd besloten de secretaresse
van de burgemeester en de
gemeentesecretaris hier tijdelijk te
huisvesten. Teneinde de kamer de
gewenste lichtheid te verschaffen, werd
opdracht gegeven het bijna honderd jaar
oude interieur geheel te ontmantelen en
elders op te slaan, zodat het na een
aantal jaren weer herplaatst zou kunnen
worden. De toenmalig gemeentelijk
archeoloog, tevens belast met de toen
nog prille gemeentelijke
monumentenzorg, begeleidde de
ontmanteling en documenteerde de
constructie en de loskomende
onderdelen. Herplaatsing is door deze
nauwkeurige documentatie geen enkel
probleem en verdient zondermeer
aanbeveling. De eerder verwijderde
onderdelen (luchter en glas-in-
loodramen) zijn eveneens bewaard
gebleven en kunnen het geheel verder
completeren.