409 Musis
Van de droom van mijn overgrootvader om door middel van
een eigen bedrijf tot grotere welstand te komen kwam
voorlopig met bijster veel terecht. Na de geboorte van het
'voorkind' Heiltje, om wie zij zo smadelijk uit Utrecht hadden
moeten wegtrekken, verhuisde het jonge gezin naar een ook al
niet ruim bemeten woning in de Markgraafstraat, waar in de
daarop volgende jaren zoveel kinderen ter wereld kwamen dat
het voeden van al die monden alle aandacht en energie opeiste.
Tot het vaste straatbeeld van die tijd behoort mijn
overgrootvader, sjokkend richting Schiedamseweg, waar
mensen woonden met veel geld en grote tuinen. Over zijn
schouder droeg hij een hark en een schoffel, en volgens de
overlevering ging hij steeds meer gebogen lopen. Zijn rug werd
almaar krommer van dat wroeten in de aarde.
Pas na een groot aantal jaren kon het gezin een ruimer huis aan
de Broekweg betrekken. Daar kwam de familie later elke
zondagmorgen bijeen, opa zat in een hoek te dutten en opoe
zette koffie en stuurde een van de kleinkinderen de trap op
met een kopje. Dat was voor tante Geert, die altijd op haar
kamer bleet. Mijn moeder heeft mij wel eens verteld dat zij
zich bepaald niet vereerd voelde als zij met deze opdracht werd
belast. Tante Geert leed aan een vorm van lupus en bood een
weerzinwekkende aanblik. De ziekte had haar halve gezicht
weggevreten.
,,Ik was een van de weinigen die het niet erg vond om haar op
te zoeken," zegt mijn oudtante. „Ik vond het zelfs fijn. Op
doordeweekse dagen werd ik er wel eens op uit gestuurd om
zalf voor haar te kopen. Ze was heel blij als ik haar het potje
bracht. Ze begon meteen haar gezicht, of wat er nog van over
was, mee in te smeren. Dat schonk haar verlichting. Het arme
mens zag er werkelijk niet meer uit, haar gezicht hing van
gaten aan elkaar, op 't laatst had ze zelfs geen neus meer. Een
dokter? Wat bedoel je? Dokters zijn iets van na de oorlog."
Geert was een van de negen kinderen en een van de zeven
dochters. Zij was, voordat de lupus haar leven verwoestte,
dienstbode geweest bij een rijke familie in Delfshaven. De
oudste dochter, Heiltje, was ook dienstbode; zij diende bij boer
Suiker, wiens hoeve later werd
afgebroken om ruimte te maken voor
het Shell-sportpark. Er wordt wel
gezegd datVlaardingen veel te danken
heeft aan dit olieconcern, maar de prijs
die de bevolking voor de
veelgeroemde Vooruitgang moest
betalen, was ook niet gering. Shell blies
de traditionele cultuur van vissers en
boeren simpelweg op en voor de
haringlucht kregen de inwoners de
nog veel dikkere stank van olie en
smeer in ruil.
Die machtsgreep moest nog
plaatsvinden toen de dochters uit het
gezin Duijverman opgroeiden. De
meesten gingen na de lagere school
aan de slag als nettenboetster. Behalve
één, die op de visafslag werkte, en
Marie, mijn grootmoeder, die naaister
werd en dagelijks een zware Singer
naaimachine doorVlaardingen zeulde
om bij de welgestelden jurken te
verstellen en gordijnen te zomen.
Soms sleepte ze, behalve die
naaimachine, ook nog een stapel
verstelgoed met zich mee.
De stad moet in die tijd hebben
gewemeld van mensen die scheef
liepen onder het gewicht van een of ander zwaar vrachtje.
Hoewel ze bewust een inkomen buiten de almachtige
haringindustrie had gezocht, was het onvermijdelijk dat mijn
oma trouwde met een vissersknecht. Ik weet niet hoeveel jaar
het duurde voordat hij de haringvangst vaarwel zei en een baan
op de wal zocht; vast staat, dat hij vanaf zeker moment aan de
kost kwam als kantinebeheerder bij de Superfosfaatfabriek,
zoals ook vast staat dat hij daar wegens een gebrek aan zakelijk
inzicht en de aarzeling om bij poffende klanten op betaling aan
te dringen, niet rijk van is geworden.
Het beste bewijs daarvan is wellicht het feit dat alle huizen
waar mijn grootouders hebben gewoond, reeds lang zijn
afgebroken, op één na. Ze hadden domweg niet genoeg geld
om een goed huis te huren, laat staan te kopen, en trokken van
het ene bouwvallige pand naar het andere. Troffen ze eens een
degelijk en comfortabel huis, zoals dat riante huurpand aan de
Burgemeester Pruissingel, dan moesten ze het al snel weer
ontruimen, omdat de huisbaas het lucratief van de hand kon
doen. Eerder waren ze uit de Markgraaflaan verdreven omdat
uitgerekend hun woning een doorbraak naar de Heemraad-
straat in de weg stond, later moesten ze wegens de bouw van
het Liesveld hun huisje in de Joubertstraat verlaten. Ze waren
toen al behoorlijk op leeftijd. De gemeente verschafte hen
onderdak in de Eleonorastraat, een van de straten in de
Babberspolder waar noodwoninkjes waren gebouwd voor
Rotterdamse gezinnen die dakloos waren geworden door het
bombardement van mei 1940. Nadat de Rotterdammers terug
waren gekeerd naar hun eigen, voortvarend weer opgebouwde
stad, werden de huisjes in de Babberspolder steeds meer het
domein van ouderen. Onbedoeld, werden het ouderen
woningen avant la lettre: klein, goedkoop, en heel geschikt voor
oudjes doordat alle vertrekken gelijkvloers lagen. Zoveel
vertrekken telden ze trouwens niet. Het woonoppervlak was
vergelijkbaar met dat van een groot uitgevallen toercaravan.
Ik geloof niet, dat mijn grootouders dit een probleem vonden.
Ze hadden toch geen huisraad om meer kamers te vullen.
Er is nog steeds een Eleonorastraat, en die ligt op ongeveer
dezelfde plaats als waar indertijd die
bejaardenschuurtjes stonden, maar de
huizen van nu hebben een eigen
parkeerplek en een aansluiting voor
kleuren tv en ik mis er de geur van de
boterkoek die mijn oma bakte op het
dubbele petroleumstel.
Ik meen mij te herinneren dat zij veel
van zoetigheid hield en mijn oudtante
beaamt dat. Ze vertelt dat mijn
grootmoeder, toen zij nog goed ter
been was, en ruim voordat zij in het
seniorengetto belandde, de gewoonte
had eens per week op bezoek te gaan
bij een familielid in de
Vettenoordsepolder, die bij Shell in de
volcontmu werkte. Speciaal met het
oog op de komst van tante Marie
werden op zulke dagen gebakjes in
huis gehaald. Altijd gebakjes van de
soort waar zij zo bijzonder dol op
was.
Ronde taartjes, aan de zijkant bedekt
met een laagje witte marsepein, en in
de vorm van een mini olietank.
Daar verwees de naam ook naar die
de Vlaardingers er aan gaven. BPM'ers:
Bataafsche Petroleum Maatschappij.
Hoe kon het ook anders.