Musis 74 Brugge en hij gingen weliswaar samen kijken hoe een aantal recent geopende historische musea was ingericht en hadden dan natuurlijk boeiende museale tête a tête's, maar van een gestructureerde discussie over de opzet van het nieuwe museum, aan tafel met de andere betrokkenen en deskundigen én met een neerslag in besprekingsverslagen, was tien maanden lang geen sprake geweest. Jan Anderson had gerekend op indringende en bevlogen discussies over zijn ideaal, het maken van een museum over de historie van Vlaardingen in de breedste dus ook volkskundige zin van het woord, maar moest het doen met goede gesprekken in de auto en een formeel beleidsplan, waartegen hij braaf ja' mocht zeggen. In het verlengde daarvan lag zijn verwijt dat de begeleidingscommissie 'onvoldoende museale kwaliteit' had en bovendien sinds 15 mei niet meer bij elkaar geweest was. In de laatste maar wellicht niet de minste plaats zou hij geen antwoord hebben gekregen op de vraag naar zijn positie in het nieuwe museum. Anderson hield de deur echter op een kier, want hij bood het historisch museum alle benodigde voorwerpen uit zijn collectie in langdurig bruikleen aan, en hij verklaarde zich bereid om na de opening van het museum aan de beloofde twee exposities per jaar uit de collecties van zijn museum te blijven meewerken. Wie de tentoonstelling 'Ja, ik wil' in het Streekmuseum aan de Kethelweg bekijkt, begrijpt wat Anderson bezielt. Hij haakt met al zijn tentoonstellingen aan bij de actualiteit, zoals in dit geval het kroonprinselijke huwelijk, en maakt een concept dat gaat van algemeen (Nederlands) naar bijzonder (Vlaardings). Zo ook in deze expositie die laat zien hoe het burgerlijk huwelijk door de tijd heen werd voltrokken en welke soorten kerkelijke huwelijken er in Nederland waren en nu zijn. Natuurlijk gebruikt hij, waar mogelijk,Vlaardingse voorbeelden en komen nadrukkelijk Vlaardingse huwelijken en de plekken waar en de mensen door wie ze werden voltrokken, aan bod. Omdat hij de expositie heeft gemaakt ter gelegenheid van een bijzonder huwelijk, besteedt hij ook daaraan en aan de daarbij horende folklore ruim aandacht. Het Oranje Toetje (Anderson: niet te vreten) is beslist ook door veel Vlaardingers aangeschaft en gegeten. De tentoonstelling heeft inderdaad meer een nadrukkelijk Vlaardings accent dan een Vlaardings karakter en 20 tot 30% van de getoonde voorwerpen is echt Vlaardings. Een helder concept, al is Anderson de eerste om te erkennen dat de vormgeving van zijn tentoonstellingen wel wat professioneler kan. In zijn visie op een historische tentoonstelling is een brede context onmisbaar voor het historisch begrip en daarop heeft hij dan ook van het begin af zijn verzamelactiviteiten gericht. Begrijpelijk dus dat hij het 'met Vlaardingen belabelen' van zijn collectie en het slechts opnemen van dat gedeelte in de collectie van het nieuwe museum verfoeilijk vindt. Jeroen ter Brugge is aangeslagen door de weigering van Jan Anderson om de verloving tussen zijn streekmuseum en het toekomstige historische museum in een huwelijk om te zetten. Hij erkent volmondig en met veel respect dat Jan Anderson het belang van het cultuurhistorisch en volkskundig verzamelen in de breedste zin van het woord eerder en vooral beter heeft begrepen dan prominente musea als het Openluchtmuseum in Arnhem en het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, en dat veel musea voor hun tentoonstellingen uit de collecties van Jan Anderson willen en ook moeten lenen, omdat ze veel noodzakelijke voorwerpen zelf niet in huis hebben. Hij deelt derhalve in grote lijnen de visie van Jan Anderson op diens manier van verzamelen en exposeren, maar blijft van mening dat er wel een emotionele maar geen 'inhoudelijke en organische noodzaak' is om de ruim 150 collecties van Anderson bij elkaar te houden en vindt het organisatorisch en financieel onverantwoord om de duizenden niet-Vlaardingse voorwerpen van het streekmuseum te registreren, conserveren, beveiligen en waar nodig, te restaureren. Jeroen ter Brugge vindt ook oprecht dat met het beleidsplan, dat ook door Jan Anderson is onderschreven, voldoende tegemoet is gekomen aan diens behoefte aan het vooraf formuleren van een visie op het nieuwe museum. Zolang er geen duidelijkheid was over een structurele exploitatiebegroting en de investeringen in gebouw en inrichting, had het zijns

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2002 | | pagina 74