113 Musis aantal momenteel tot misschien een tiental is geslonken: een hoge zaal in directe verbinding met de bijbehorende tuin, die alle ruimte bood aan een veelheid van activiteiten, tot aan het optreden van een ruiterij toe. Hoewel beide theaterzalen schijnbaar ernstig zijn toegetakeld en schuilgaan onder het bruin en beige van de jaren zeventig en het bordeauxrood dat in de jaren tachtig furore maakte zijn de pilasters en boogdeuren uit het einde van de negentiende eeuw en de ornamenten en versieringen van Van Ravesteyn nog altijd aanwezig. Waar Dordrecht met Kunstmin één van Van Ravesteyns mooiste theaterinterieurs koestert, bezit Vlaardingen het in en uitwendig best bewaard gebleven theaterbouwwerk van diens hand. Naast exemplarisch voor het unieke oeuvre van deze non conformist in de contemporaine Nederlandse architectuur, is de stadsgehoorzaal ook nog eens een monument uit de vroegste jaren van de wederopbouw. Uit deze periode die eigenlijk maar een tiental jaren omvat is in Nederland betrekkelijk weinig bewaard of zelfs maar ongeschonden gebleven. Tot de belangrijke principes uit die korte periode behoort het tot uitdrukking brengen van de verwachting van een nieuwe tijd waarin in een betere, menselijker maatschappij alle ruimte zou zijn voor individuele ontplooiing van een groot en oprecht gemeenschapsbesef. Hoewel de middelen beperkt waren was het streven naar schoonheid als expressie van een nieuwe maatschappelijke ordening evident. Het gebouw van de Stadsgehoorzaal ademt geheel en al deze sfeer. De symbolen die Van Ravesteyn in dit ontwerp aanbracht, zijn niet toevallig gekozen en bovendien uitgevoerd met de grootst denkbare zorgvuldigheid. Aardig is daarbij om te zien hoe hij desalniettemin uit puur praktische overwegingen koos voor een eenvoudig metselverband en een grote voegbreedte, waardoor met minder stenen meer vierkante meters konden worden opgetrokken. Het gebruik van bouwmaterialen werd in de jaren vijftig nauwlettend van rijkswege gecontroleerd en verspilling bestraft met sancties voor de toekomst. Een grotere voegbreedte stond hem toe om ook misvormde metselstenen kwijt te raken, die op verschillende minder kritische plaatsen in de gevel ook inderdaad worden aangetroffen. Als gebouw behoren de Stadsgehoorzaal en de Harmonie al met al zowel inwendig als uitwendig tot de interessante monumenten. Dat maakt het er voor Vlaardingen overigens niet gemakkelijker op. Met het vaststellen dat bijvoorbeeld de Stadsgehoorzaal tot de weinige resterende bouwwerken van Van Ravesteyn behoort, een gebouw bovendien dat z'n oorspronkelijke functies behouden heeft, is men er nog lang niet. De vaststelling van het gemeentebestuur dat Vlaardingen ook in de toekomst een eigen theater wil behouden, betekent niet automatisch dat dit theater ook de Stadsgehoorzaal/de Harmonie moet zijn. Hoe men ook mag denken over Van Ravesteyn, als bevlogen architect en schepper van zoveel bijzonders; het feit blijft ook bestaan dat Van Ravesteyn allerminst een groot theaterbouwer was. Technisch valt er wel het één en ander af te dingen op zijn concepten. Dit geldt zowel voor Dordrechts Kunstmin, de Rotterdamse Schouwburg Zuid en de Vlaardingse Stadsgehoorzaal. De technische bezwaren die tegen de Stadsgehoorzaal kunnen worden ingebracht zullen er in de toekomst zeker niet minder op worden. Zelfs mag worden gezegd dat een restauratie zonder meer onvoldoende rekening houdt met de eisen van de tegenwoordige podiumkunsten en de wensen van een in toenemende mate kritisch publiek. Aan de andere kant is en blijft de Stadsgehoorzaal een gebouw dat z'n monumentale status zonder meer verdient en dat - nu precies 50 jaar oud en dus volgens de Monumentenwet volwassen - daar ook zonder tegensputteren aanspraak op mag maken. Sybold van Ravesteyn, (Rotterdam 18 februari 1889 - Laren 23 november 1983), was als Nederlands architect, meubel- en interieurontwerper aanvankehjk als civiel ingenieur in dienst bij de Nederlandse Spoorwegen. Hij bouwde in functionele stijl dienstgebouwen, die aansluiten bij de Nieuwe Zakelijkheid en De Stijl. Al spoedig echter eiste hij volstrekte vrijheid voor de architectuur. Zijn voorkeur voor het plastische en feestelijke komt het sterkst naar voren in zijn grote werken zoals het Centraal Station in Utrecht (1937—1940; afgebroken in 1975) de inrichting van het Koninklijk jacht Piet Heyn (1937), de Diergaarde Blijdorp in Rotterdam (1937—1941) en de verbouwing van de schouwburg Kunstmin in Dordrecht (1940). Na 1945 bouwde hij onder meer de stations van Vhssingen, 's-Hertogenbosch en Nijmegen, de hervormde kerk in Emmeloord en het Centraal Station in Rotterdam (1953—1957) waarin hij zich min of meer afkeerde van historiserende tendensen zonder zich overigens wederom te schikken naar de stijlopvattingen en veelgebruikte materiaaltoepassingen van dat moment. 'Een kameleon uit overtuiging', schreef K.Wiekart in NRC Handelsblad in 1977. 'Dat is van Ravesteyn ten voeten uit: een man die plezier had in zijn vak, die lekker bezig wilde zijn, wars van alle ideologie, wars ook van stijl (niet van stijlen overigens), die pakte waar hij pakken wilde en verwierp waar hij verwerpen wilde, nooit uit gemakzucht noch uit prinzipenreiterei, maar gewoon omdat hij er zin in had. Een kameleon? Ongetwijfeld, maar geen kameleon uit zelfbescherming of geestelijke armoede. Wel een kameleon uit de overtuiging dat het leven veelkleurig is, en dat niets bij voorbaat verworpen moet worden'.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2002 | | pagina 113