Zeepaardjes en harpen door Cees Straus 122 Musis Zal het nog ooit goed komen met de Vlaardinger Stadsgehoorzaal? Afgaande op de situatie waarin het gebouw zich nu bevindt, anno 2002 dus, het jaar waarin het vijftigjarig bestaan gevierd wordt, is het beter de vraag te veranderen in 'Kan het ooit goed komen met de Stadsgehoorzaal'. Die toespitsing van de vaak gehoorde vraag lijkt vooral gewettigd door de brute ingrepen die nu alweer een tiental jaren oud zijn. Om die vraag te beantwoorden, is het nodig om aan de hand van een kritische blik op in- en exterieur na te gaan wat nog oorspronkelijk is. In de complexe bouwsituatie waarin de Stadsgehoorzaal zich bevindt, is ook dat gegeven niet zo gemakkelijk te verklaren. Sybold van Ravesteyn, beter bekend als ir. S. van Ravesteyn, werd in 1889 als zoon van een wijn handelaar in Rotterdam geboren. Hij was dus al een flink stuk op weg naar zijn pensioengerechtigde leeftijd toen hij in het begin van de jaren '50 het ontwerp voor de Vlaardinger Stadsgehoorzaal op de tekentafel nam. Als voor zovele van zijn tijdgenoten betekende voor hem de Tweede Wereldoorlog een regelrechte cesuur. Zijn beste werk heeft hij dan al gemaakt: de Diergaarde in Rotterdam en de diverse projecten voor de Spoorwegen (denk aan zijn eenvoudige maar prachtige seinhuizen) zijn hoogtepunten in zijn oeuvre. Afgezien van zijn 'vrijage' met het Nieuwe Bouwen (hij stond in contact met J.J.P. Oud en Piet Mondriaan) en het Bauhaus werd Van Ravesteyn in de jaren '30 niet voor de grote vernieuwer gehouden, zoals hij na zijn dood is genoemd. Tegenwoordig is er zelfs een bescheiden soort Van Ravesteyn-cultus ontstaan. Dat Van Ravesteyn enige sympathie voor de Duitsers en ook voor het Italië van Benito Mussolini koesterde, wordt daarbij gevoeglijk genegeerd. Van Ravesteyn is trouwens zelf nog tijdens de oorlogsjaren tot een ander inzicht gekomen, waardoor hij na de oorlog niet als 'besmet' hoefde te worden verklaard en bij het begin van de Wederopbouw naar hartelust kon meedoen om opdrachten binnen te halen. Binnen de ontwikkeling van het zakelijke bouwen heeft Van Ravesteyn altijd eigen accenten willen zetten, die vaak haaks op de uitgangspunten van het functionalisme stonden. Zijn sterke hang naar gebogen lijnen die aan het silhouet van het gebouw een welhaast frivool karakter kunnen geven en zijn zucht naar versieringen en ornamentiek leidden er toe dat veel van zijn ontwerpen een, op zijn zachtst gezegd, hybride karakter hadden. Het lag dan ook in de lijn van de verwachting dat hij al in de jaren dertig naar een veel minder calvinistisch-strakke stijl zou tenderen, zonder daarbij de traditie te negeren. Verrassend was het dus niet dat hij - bijna daags voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zijn liefde aan de barok verklaarde. Na de oorlog zouden zijn opvattingen uitmonden in een verwaterd (post) modernistische, zo men wil neo-classicistische stijl met uitlopers in de richting van Granpré-Molière en diens Delftse School. Uit die periode dateert zijn ontwerp voor de Stadsgehoorzaal, een plan dat de ideeën van een uitgerijpt architect reflecteert die niet in staat is om nog echt een keer te vlammen. Aan de hand van oude foto's is te zien waar het mis ging. Waardering moet er zeker zijn voor de hoog optorenende toneelzaal die de schoonheid van een machinehal

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2002 | | pagina 122