De tragiek
van Sybold van Ravesteyn
T"*
■Byi
Door Ben Maandag
127 Musis
Er gaat geen dag voorbij of ergens in Nederland staat er wel
weer een door architect Sybold van Ravesteyn ontworpen
gebouw op de nominatie te worden gesloopt. Het werk van
deze architect, een van de belangrijkste vormgevers van
bouwwerken in de twintigste eeuw, lijkt, meer dan van welke
architect ook, bij uitstek vogelvrij. Een willoze prooi voor de
genadeloze slopershamer. Dat noodlot, dat goed beschouwd
natuurlijk het werk van vrijwel elke architect boven het hoofd
hangt, geeft juist het oeuvre van Van Ravesteyn iets tragisch.
Het heeft er alle schijn van dat vooral zijn creaties zijn
gedoemd tot kortstondigheid, alsof juist zij de tand des tijds
niet mogen doorstaan.
De lijst van reeds gesloopte gebouwen of van werken van Van
Ravesteyn die in de gevarenzone zijn beland, is
indrukwekkend. In Rotterdam staat het Centraal Station een
ingrijpende vernieuwingsoperatie te wachten. In het
masterplan dat architect William Alsop vorig jaar presenteerde
is geen plaats voor het door van Ravesteyn ontworpen
stationsgebouw dat het rommelige Stationsplein
lijkt te omarmen.
In Dordrecht wordt al jarenlang gepraat
over de toekomst van gebouw De
Holland. Ooit was het een opvallend
kantoorgebouw, maar toen het
verzekeringsbedrijf dat het bewoonde naar
een ander onderkomen was verhuisd, was zijn
toekomst onzeker. Sloop? Restauratie?
Het spande erom. Uiteindelijk nam een
supermarkt er zijn intrek in, later gevolgd
door een andere winkelketen. Inmiddels is J
de discussie over wat er met het gebouw moet
gebeuren opnieuw in alle hevigheid ontbrand.
In Diergaarde Blij dorp, het toeristische paradepaardje van
Rotterdam, worstelt de directie al jaren met de vraag wat zij
aan moet met de gebouwen die Van Ravesteyn in de jaren
dertig ontwierp. Bij de opening gold de Diergaarde als de
modernste in zijn soort. De bezoekers konden de dieren niet
achter een hek, maar aan de andere kant van een greppel
waarnemen tussen zuilen met Medusa-hoofden en in sierlijke
gebouwen met zwierig gebogen lijnen. De dieren waren
natuurlijk interessant, maar de bouwwerken mochten er ook
zijn. Wie wilde zien hoe symmetrisch de tuin was uitgevoerd,
hoefde slechts de uitkijktoren in het hart van de tuin te
beklimmen. Aan zijn voeten strekte zich een plattegrond uit
van kronkelende paden, waarlangs alle gebouwen harmonisch
hun logische plek hadden gevonden, van het berentheater tot
en met de Rivièrahal. De imposante, 47 meter hoge
uitkijktoren werd in 1972 afgebroken, naar men zegt omdat
hij bouwvallig was.
De opvattingen over hoe een dierentuin functioneert stemmen
allang met meer overeen met de esthetische uitgangspunten
die Van Ravesteyn bij zijn ontwerp van Blijdorp hanteerde.
Zijn gebouwen zijn nu meer een lastig blok aan het been. Dat
ze inmiddels tot gemeentelijke monumenten zijn uitgeroepen,
maakt het er niet gemakkelijker op voor de directie van de
diergaarde, die met de tijd wil meegaan en publiekstrekker
Blijdorp als een van de modernste dierentuinen ter wereld wil
presenteren. Daar horen geen Medusa-hoofden meer bij.
Stationsgebouwen, seinhuisjes, het befaamde goederenkantoor
bij het spooremplacement in Rotterdam-Zuid, het Zuidplein
theater in Rotterdam: vrijwel allemaal zijn ze door sloopgeweld
met de grond gelijk gemaakt of zodanig aan een nieuwe tijd
aangepast dat, zoals het Zuidplein-theater, de hand van
Van Ravesteyn er nauwelijks meer in is te herkennen. Zelfs de
Stadsgehoorzaal in Vlaardingen dreigde recent nog tegen de
vlakte te worden geholpen.
Wat is er toch aan de hand met die bouwwerken van Sybold
van Ravesteyn? De architectuur van Van Ravesteyn was al
tijdens zijn leven (1889-1983) omstreden. Zijn eigengereid
heid, zijn afkeer om zich onvoorwaardelijk aan nieuwe
stromingen in de architectuur over te geven en zijn rotsvaste
wil om een eigen koers te varen, maakten hem tot een
opzienbarende verschijning. Van Ravesteyn was eigenwijs, niet
altijd even gemakkelijk in de omgang. Hij stond bekend als
iemand die hoge eisen stelde aan anderen, maar ook aan
zichzelf, en die voortdurend op zoek was naar een
o in alle opzichten bevredigende esthetiek.
Bevredigend in het gebruik, maar ook voor het
oog. Dat hij in die speurtocht nog wel eens andere,
vaak volstrekt onverwachte richtingen insloeg,
werd hem niet altijd in dank afgenomen. Sterker
nog: zijn zoeken wekte op z'n minst verbazing bij
zijn vakgenoten en leidde niet zelden tot grote
conflicten. De eigenzinnige architect kwam
daaruit vaak gesterkt tevoorschijn, vastbesloten
in de eenmaal ingeslagen richting verder te
gaan. Alsof hij het conflict nodig had om zijn eigen
opvattingen aan te scherpen.
Als zoon van een Rotterdamse wijnhandelaar besloot Sybold
van Ravesteyn al op jonge leeftijd de bouw in te gaan. Bij de
Nederlandse Spoorwegen trad hij in 1912 in dienst als
aspirant-adjunct-ingenieur. Al snel mocht hij zelf gebouwen
ontwerpen. Zijn artistieke aspiraties stak hij niet onder stoelen
of banken. Bovendien raakte hij door zelfstudie en reizen naar
het buitenland op de hoogte van de gangbare kunstzinnige
stromingen die op dat moment door Europa waarden.
Hij voelde verwantschap met de strakke vormentaal van
De Stijl, waarmee hij in contact kwam nadat hij, inmiddels als
volwaardig architect bij de Spoorwegen, naar Utrecht was
verhuisd. Hij maakte kennis met Gerrit Rietveld en voelde
zich in het Utrechtse kunstklimaat als een vis in het water.
Voor kunstmecenas Radermacher Schorer ontwierp hij
uiteindelijk een nieuwe woning.
Zijn verwantschap aan De Stijl en het aanverwante Nieuwe
Bouwen bleek onder meer uit het grote aantal seinhuisjes dat
hij in deze tijd voor de NS vervaardigde. Ze vallen op door
hun rankheid en transparantie. Soms lijken ze alle wetten van
de zwaartekracht te trotseren en in de lucht te zweven. Het
gebruik van beton en een subtiele toepassing van
architectonische kunstgrepen als ver uitkragende dakpartijen