133 Musis
De Stadsgehoorzaal en ik zijn even oud. We zijn ook in
dezelfde stad geboren. Verwacht geen verdere getuigenissen van
verwantschap, want hier houden de overeenkomsten op.
Onze afkomst - beter gezegd: mijn afkomst - verhinderde heel
lang een nadere kennismaking.
Ik heb mij er dikwijls over verwonderd dat Vlaardingen er een
theater op nahoudt. Zo'n wereldse voorziening laat zich
moeilijk verenigen met calvinistische principes.
De Stadsgehoorzaal is te beschouwen als de prijs die
Vlaardingen betaalde om van een vissersdorp een stad te
worden. In de gemeenteraad zijn nog steeds fracties die ageren
tegen voorstellingen op zondag.
In het gereformeerde Maassluis, waar ik mijn jeugd doorbracht,
was geen theater. Daar vond het gemeentebestuur een
bioscoop al op het randje. Het ding werd gedoogd, maar
hoefde niet te rekenen op enige morele, laat staan financiële
steun. Het was dan ook een verveloze en obscure
onderneming. De rode letters van de naam Luxor op de gevel
waren verbleekt en er vielen geregeld brokken cement uit de
pui. Wie er binnenging, behoorde voorzeker niet tot het
gelovig deel der gemeenschap. De duisternis in Luxor was de
duisternis van de hel.
Wij woonden er pal naast en wij waren ook christelijk en het
geloof gebood dat wij het gebouw en allen die er in waren
negeerden. Mijn vader vond dat geen probleem. Hij was van
mening dat vermaak nergens toe diende en dat in theaters en
bioscopen louter onwaarheden werden verkondigd. Hij was in
menig opzicht een geestverwant van Batavus Droogstoppel,
makelaar in koffie, Lauriergracht 37 te Amsterdam, die in 1860
opmerkte: „ga eens in de schouwburg, en luister daar wat er
voor leugens aan de man worden gebracht. De held van 't stuk
wordt uit het water gehaald door iemand die op het punt staat
bankroet te gaan. Dan geeft hij hem z'n halve vermogen. Dat
kan niet waar zijn. t Is immers duidelijk dat men op die wijze
maar tweemaal in 't water hoeft te vallen om doodarm te
wezen."
De enige acteur voor wie mijn vader bewondering kon
opbrengen was Ko van Dijk. Hij had hem op tv gezien in
Bordewijks Karakter en was diep onder de indruk geraakt van
de harde en onbuigzame deurwaarder Dreverhaven die Van
Dijk had neergezet. Die kerel moest in werkelijkheid een
toonbeeld van onverzettelijkheid zijn - een man naar mijn
vaders hart. Roem is vaak gebaseerd op onbegrip.
Films vond mijn vader zo mogelijk nog minderwaardiger dan
toneel. Films leken door de realistische beeldweergave
bedrieglijk echt, maar waren slechts zelden 'echt gebeurd'.
Cultuuruitingen zonder aanwijsbaar verband met de
werkelijkheid waren in zijn ogen het aanzien niet waard.
Voor mij was doen alsof Luxor niet bestond natuurlijk een
onmogelijke opgave, 's Avonds in bed luisterde ik ademloos
naar de filmgeluiden die door de openstaande ramen
binnendrongen. Je hoorde leeuwengebrul, revolverschoten,
smachtende vrouwenstemmen en onheilspellende muziek. En
dan waren er de foto's waarmee in de buitenvitrine de films
werden aangekondigd. Half ontklede vrouwen die door harige
monsters werden belaagd, revolverhelden te paard,
neerstortende jachtvliegtuigen. Urenlang stond ik mij eraan te
vergapen.
Alles gekheid en leugens, zou Droogstoppel zeggen. Mijn
vader legde dezelfde treurige nuchterheid aan de dag. Of moet
ik zeggen: dezelfde vrees om zijn zekerheden kwijt te raken.
Want nergens worden levensovertuigingen zo vakkundig
afgebroken als in de bioscoop en het theater, en niemand
beseft dat beter dan degene die zich met zekerheden omringt.
Film en toneel, werd ons voorgehouden, berustten op fantasie
en emotie, en wie zich daardoor liet meeslepen, maakte zich
kwetsbaar. Kwetsbare mensen redden het niet in het leven.
Die worden opgevreten.
Daarom verbood mijn vader ons bioscopen en theaters te
bezoeken. In dezelfde oekaze nam hij cafés, feestzalen en
andere amusementslokalen mee. Overal waar onwaarachtigheid
werd verkondigd en alcohol geschonken liep de geest groot
gevaar.
Maar ja. Onvermijdelijk brak de dag aan dat ik de verleiding
van de filmbeelden in de vitrine niet meer kon weerstaan.
Ik negeerde de vrees voor een pak op mijn donder en haalde,
het was een donkere winteravond en mijn ouders waren voor
een familieaangelegenheid uithuizig, geld uit m'n spaarpot.
Ik wachtte gespannen tot de laatste bezoeker Luxor was
binnengegaan. Daarna betrad ik met bonzend hart de
bioscoop. Ik weet nog dat er een thriller met Humphrey
Bogart draaide.
In de hal was het warm en duister en het rook er naar bier,
sigarettenrook en Fresh Up, de aftershave die mijn vader
gebruikte. Ik onderdrukte de neiging op mijn schreden terug
te keren. In een door een paarse neonbalk verlichte grot kocht
ik een kaartje. Het was een stukje slap karton dat door een
schimmige man met een zonnebril op van een rol werd
gescheurd. Het papiertje had dezelfde kleur als het neonlicht
en was praktisch onzichtbaar. Ik begaf me naar de ingang van
de zaal, waar een gorilla de klapdeuren bewaakte. Hij stak een
zwarte klauw uit en zei: „kaartje..."
Ik liet het uit m'n trillende vingers glijden. Zag het naar zijn
voeten dwarrelen. Daarna loste het op in het paarse niets. Ik
zakte op m'n knieën en graaide in het rond. Alleen peuken en
paarse snippers.
Een groepje verlate bezoekers drong op naar de zaal, iemand
ging op mijn vingers staan. Snikkend van teleurstelling kwam
ik overeind en verliet de bioscoop. Die gorilla zag er
onvermurwbaar uit, een verhaal over een zoekgeraakt kaartje
had hij vast al zo vaak moeten aanhoren, dat ik er niet eens
aan begon.
Dit avontuur, hoe onbenullig ook, heeft mijn uitgaansgedrag
langdurig beïnvloed. Voor mij stond vast dat ik dat bioscoop
kaartje niet bij toeval was kwijtgeraakt. De vrees een zonde te
begaan en daarvoor gestraft te worden moet groter zijn geweest
dan ik op dat moment besefte. Lange tijd kon ik geen café of
theater bezoeken of ik moest denken aan de waarschuwingen
van mijn vader dat binnen de ondergang op mij wachtte.
De ommekeer kwam pas toen ik het verstikkende Maassluis
ontvluchtte en in Duitsland ging wonen. De ultieme bevrijding
was het moment waarop ik uit het Bochumer Schauspielhaus
werd verwijderd wegens negeren van de kledingvoorschriften.
Ik had er, in trui en spijkerbroek, een voorstelling van
De dood van een handelsreiziger willen bijwonen, terwijl
colbert en das verplicht waren. Het was een stuk waar ik niks
mee had, behalve dat het in Nederland ooit was opgevoerd
met Ko van Dijk in de hoofdrol.
De vraag is natuurlijk of je bewust op zo'n uitzetting aanstuurt.
Ik zal niet meteen beweren dat het louter toeval was.
Ons leven wordt bestuurd door ongrijpbare processen.
Nu ik erover nadenk, valt mij in dat ik op slechts twee straten
afstand van de Stadsgehoorzaal ben geboren en er tegen
woordig op even geringe afstand van woon. Een trouw
bezoeker ben ik nooit geworden. Ik doe een beroep op
verzachtende omstandigheden.
Maar het was wel de plek waar de beslissende ontmoeting met
Anna plaats vond. Mijn vrouw.
Ze heeft vroeger toneel gespeeld.