Hij maakte de uren van een ouwetijer die al Musis 156 sprekende naam 'de Afschaffer' een eigen lichter in de vaart bracht. Deze was louter bestemd om voor export bestemde Schiedamse jenever naar de Rotterdamse haven te brengen. Jansen haalde hiermee een streep door de rekening van de beurtschippers. Deze hielden door onderlinge afspraken de prijzen hoog, wat hem een doorn in het oog was. Dezelfde Herman Jansen was het ook die voor de dagelijkse consumptie van zijn knechts een vast maximum van acht glazen per dag vast stelde. Dit waren niet die benepen glaasjes die heden ten dage als borrelglas gelden maar een oorlam waarmee het toegestane rantsoen al gauw op een kleine halve liter per man per dag kwam. Waarin Jansen anders was dan zijn collega's, was dat hij het gebruik ten overstaan van de ambtenaren die voor de Arbeidsenquête van 1890 een landelijk bedrijfsonderzoek deden openlijk toegaf. Hetgeen overigens geen goedkeuring van stevig alcoholgebruik inhield, want bij de stichting door tante Maria Jansen van een hele straat van arbeiderswoningen; de Mariastraat, gold dat er alleen werklieden van onbesproken gedrag zouden worden gehuisvest. En drinken hoorde daar met bijHerman Jansen was de eerste om daar de nadruk op te leggen. Het verhaal hoe grootvader Herman Jansen ijverde voor de instelling van het officiële zegel op de echtheid van de Schiedamsche jenever, is een vanzelfsprekend onderwerp. Het was tenslotte UTO die in 1988 als eerste bedrijf sedert het begin van die eeuw opnieuw het zegel aanvroeg. Met dit zegel poogden de branders en branders-distillateurs rond 1900 een dam op te werpen tegen het gebruik van neutrale - op een sterkte van 96% afgestookte graanalcohol of de van de suikerindustrie afkomstige melasse-alcohol. Met behulp van deze neutrale alcohol - in Schiedam laatdunkend 'spiritus' genaamd (waarmee een eerste basis werd gelegd voor het hardnekkige gerucht als zou in Schiedam de jenever uit industrie-spiritus worden gestookt) werd het voor de distillateurs eenvoudiger en goedkoper om hun jenevers te stoken. Deze - in de late jaren negentig van de negentiende eeuw ingezette - vernieuwing in de productiewijze van jenever, maakte de honderden branderijen in Schiedam in feite overbodig. De branders betoogden daarentegen dat échte op geen enkele wijze neutrale alcohol aanwezig mocht of zou kunnen zijn en evenmin moderne distilleerapparatuur was geplaatst, te zwaar op de bedrijfsresultaten drukte. Voor Wittkampf's moutwijnjenever was nog wel een markt, maar een te kleine om uit de kosten te komen. De ketel en koelspiraal werden na ontmanteling van de Olyfboom overgeplaatst naar de distilleerderij van J.A.J. Nolet aan de Hoofdstraat. Daar stookte Jan Wittkampf nog een enkele dag (keurig in blazer en grijze broek) voor de liefhebbers. Het garantie zegel had hij moeten opgeven, maar inplaats daarvan gebruikte hij een eigen variant, die in weinig afweek van het origineel en zijn eigen handtekening droeg. In die tijd werd het eerste initiatief genomen om te komen tot oprichting van een branderij distilleerderij die het voortbestaan van het oude Schiedamse ambacht moest verzekeren. De leidende gedachte was dat als de moutwijn jenever zou ophouden te bestaan er ook een onherroepelijk einde zou komen aan het Schiedamse brandersambacht. Aan een werkend museum werd met meteen gedacht, al diende zich wel meteen een mogelijk onder komen aan; distilleerderij Melchers aan de Lange haven. In deze distilleerderij werd op dat 'Schiedamsche'jenever alleen die jenever kon zijn die op de aloude wijze was vervaardigd: dit wilde zeggen; geheel en al gedistilleerd uit moutwijn - het product van de branderijen - die daar in drie opeenvolgende stookprocessen uit graan was gestookt. Om die reden wilden zij een regeling die het begrip 'echte' benaming wettelijk zou beschermen, bekrachtigd door de handtekening van de burgemeester. Najaren van felle en soms vermakelijke polemieken waarbij Herman Jansen zich onvoorwaardelijk achter de branders stelde, kwam het gemeentelijke garantie-etiket mét de burgemeesterlijke handtekening uiteindelijk tot stand. Echter, slechts zes distillateurs werden bereid gevonden om het zegel ook daadwerkelijk te gebruiken, waarvan er al snel drie afvielen en er in de jaren zestig van de twintigste eeuw slechts één was overgebleven: de distillateur Jan Wittkampf. Wittkampf hield speciaal voor dat doel de kleine distilleerderij 'De Olyfboom' aan de Westerkade aan. Maar halverwege de jaren zeventig beëindigde ook Wittkampf de productie van de 'echte Schiedamsche jenever'. De reden ervan was het voorschrift dat deze jenever geproduceerd moest worden in een bedrijf waarin moment nog een restje 'Locomotief-jenever' gestookt en bevond zich 'werelds grootste verzameling van monsterflesjes. Het pand aanmerken als toekomstige behuizing van een traditionele distilleerderij ging op dat moment nog veel te ver, maar curieus is het wel dat in dit beoogde pand veel later het Nederlands gedistilleerdmuseum De Gekroonde Brandersketel zou worden gehuisvest. Herman Jansen behoorde met Rein Melchers en Carel Nolet tot de eersten die de gedachte aan het in stand houden van de branderij ondersteunden. Waarbij Herman Jansen, die allang niet meer als distillateur werkzaam was zijn opvolgers Dick Jansen en John Vlek wist te bewegen om de plannen op eigen initiatief in daden om te zetten. Het was hiermee voor het eerst dat een distillateur de concurrentie niet langer zocht in het goedkoper fabriceren van jenever, maar op zoek ging naar een product dat zich in smaak, uiterlijk en historie zou onderscheiden van de rest. Lang voordat het publiek een eigen smaak en signatuur van de Nederlandse jenever opnieuw op waarde zou gaan schatten. Voor het opnieuw instellen van het zegel kwam méér kijken

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2002 | | pagina 156