229 Musis Hoogstwaarschijnlijk zal het geen voorbijganger opvallen dat Historiserend bouwen staat in de Nederlandse architectuur momenteel volop ter discussie. En het zijn met name de critici die de trom roeren. Zij komen daarin vooral met sprekende voorbeelden van anachronismen, voosheid en misleiding. Internationaal bekend is inmiddels het rijtje Amsterdamse koopmanshuizen aan een uitgegraven zandslootje in Brabant dat een heuse gracht moet voorstellen. Beton suggereert hier gebeeldhouwd natuursteen. Precies zoals trespa-platen aan woonhuizen in Assen een monumentale dakrand moeten voorstellen. De huizen hier werden verkocht als 'Delftsche' school, in een brochure die een aaneenschakeling was van kapitale argumenten. Hier kochten jonge mensen weer een huis voor het leven, waarin op luxe en wooncomfort niet was bespaard en de architect een 'ruime keuze had gemaakt uit de traditionele rijke decoraties, die immers het karakter bepalen van de 'Delftsche' school. Nu blinkt de Delftse school juist uit door soberheid, maar een kniesoor die daarop let. Nep- geschiedenis verkoopt. Nu kent Nederland ook heel wat mooie voorbeelden van historiserend bouwen. Brabant bijvoorbeeld staat er vol mee. Negentiende-eeuwse neogotische kloosters en kerken, stadhuizen, fabrieksgebouwen en stations zijn hier soms klassieke voorbeelden van historiserende architectuur. Of neem het Rijksmuseum waarvoor bouwmeester Cuypers leentjebuur speelde bij alle beroemde architecten vanaf de middeleeuwen tot zijn eigen tijd. Of kasteel Haarzuilends, ook al een schoolvoorbeeld van driftig kopie-isme. Eerlijk is eerlijk; historiserend bouwen heeft in Nederland vele producten tot stand gebracht die zo vals als ze zijn zelf de monumentenstatus verdienen. Niemand toch die eraan denkt projectontwikkelaars het hoofd op hol heeft laten brengen. De roep om Bonanza-bouw, boerderettes en Haagsche herenhuizen is aan deze regio voorbijgegaan. Kritiek kan er zijn op de soms merkwaardige compromissen tussen vooruitstrevende gedachten enerzijds en anderzijds de bezuiniging op de uiteindelijke uitvoering ervan. Maar dat neemt niet weg dat een project als d'Engelsche Boomgaert in Vlaardingen, in de werving waarvoor kwistig is gestrooid met historische elementen, toch voldoet aan alle normen die voor ontwerpers als Kuyper Compagnons cs mogen worden aangelegd en dat de volumes Raem/Branderspoort in Schiedam - hoewel er weinig respect is getoond voor de bouwschaal ter plaatse - in hun diversiteit in planopzet, plattegrond, materialisering en gevelvormen goed aansluiten bij het historische centrum. De keuze om in de omgeving van de Franklinstraat/Van Leeuwenhoeckstraat in Schiedam tegen de bestaande tradities in terug te grijpen op de omringende architectuur, heeft verschillende oorzaken. In stand houden van een rijk stadsbeeld, behoort daar absoluut niet bij. Schiedam Oost heeft een uitgesproken volkskarakter. De enkele singels en bredere lanen houden de suggestie van welstand niet over de gehele lengte vol en de hele wijk is een vergaarbaak van alle mogelijke stijlen en woningtypes. Na de Tweede Wereldoorlog is geprobeerd om enige structuur in Oost aan te brengen, maar ook die heeft niet de gewenste eenheid tot stand kunnen brengen. De hele Singelwijk is op die manier, veel meer dan de Gorzen of het Westen van Schiedam een verzameling van incidenten die weinig met elkaar te maken hebben en in veel gevallen volledig met elkaar in tegenspraak zijn. Grootsteedse opvattingen lopen er dood op rijtjes plattelandshuizen die en volksbuurt om station Holland Spoor in Den Haag te slopen, of de Rotterdam vemen, de Oude Kolk in Delfshaven of het Cruquiusgemaal in de Haarlemmermeer, waarvan de bouwer zich kennelijk heeft laten inspireren door Fulco de minstreel. Maar er is een groot verschil tussen het vrijmoedig gebruik van historische stijlfiguren in de negentiende- en de eerste helft van de twintigste eeuw en het historiserend bouwen van vandaag de dag. Waar het 'historisch' bouwen in de negentiende geheel paste binnen de (over) romantische visie op het vaderlands verleden en een restauratie beoogde van vroeger vakmanschap en kunstzin, leidt het tegenwoordige historiserende bouwen hooguit tot look-ahkes. Tot decorstukken die niet verder reiken dan een vage en meestal ook nog onbevredigende suggestie. Er is in dit opzicht in Nederland heel wat nieuw kwaad gesticht door overijverige bestuurders en slimme projectontwikkelaars met hun mooie praatjes en nog mooiere brochures, waarin 'klassieke architectuur', 'prestigieuze herenhuizen' en 'solide uitstraling' (hetgeen iets heel anders is dan een solide bouw) sleutelwoorden zijn. Aan Schiedam en Vlaardingen zijn de uitwassen van het tegenwoordige 'historiserend bouwen' met al z'n smakeloosheden gelukkig vrijwel geheel voorbij gegaan. Wat er ook af te dingen valt op het architectuurbeleid in beide steden, niet dat het bestuur zich door winstbeluste herinneren aan de tijd dat Oostsingel en Villastraat nog tochtsloten waren in de polders tussen Schiedam en Overschie. Sommige stukken hebben onmiskenbaar allure, zoals de bebouwingen van de Rotterdamsedijk. Andere zijn samenraapsels die doen vermoeden dat het Schiedamse stadsbestuur in de jaren dertig de interesse in stadsontwikke ling en stedelijke planning nagenoeg verloren had. Dus staan aan de Van Swindensingel keurige burgermanshuizen plompverloren naast een overgeschoten binnenstadsweitje (Het land van Ris). Aan de andere zijde leunt een plukje arbeiderswoningen met moestuintjes tegen een zandrug en wordt de afsluiting van het geheel gevormd door een nooit afgerond woningcomplex van architect Piet Sanders. Maar ook de laatste experimenteerde hier met vormen die eerder aansluiten op landelijke ontwikkelingen dan op elkaar. Tussen woningen aan de Franklinstraat en de Wattstraat bestaan opmerkelijke verschillen in grootte, ruimtelijke indeling en gevelontwerp. En zowel de Wattstraat als de Franklinstraat hebben weer weinig gemeen met het pleintje dat beide straten verbindt en in de volksmond bekend is geworden als het Koos de Kapperplein. Waar de Franklinstraat steunt op het gedachtegoed van de Delftse school, volgt de Wattstraat de industriële opvattingen van Wiebenga cs, terwijl het pleintje ertussen romantische accenten heeft die Sanders had opgedaan op zijn studiereizen naar Brugge en andere Vlaamse steden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2002 | | pagina 229