Verslag
Peter de Lange
Musis 58
Op een vroege maandagmorgen in het najaar van 1979 kwam
er een verontrustend telefoontje binnen op de redactie van
Groot Vlaardingen. Chef de bureau Jan Warbie van Het
Nieuwe Stadsblad meldde vanuit Schiedam dat Mieke er
onverwachts de brui aan had gegeven. Ze had een briefje
getikt en dat in de schrijfmachine achtergelaten. 'Ik hou er
mee op. Jullie verpesten mijn stukken.'
Die boodschap hield een rechtstreeks verwijt aan mij in. Ik
had bij mijn entree bij de krant als onervaren verslaggever een
paar maanden eerder de weinig benijdenswaardige opdracht
gekregen de verhalen van Mieke Woerdenbach zodanig te
moderniseren dat zij ook een jonger lezerspubliek zouden
aanspreken. Miekes gezellige verslagen van koorrepetities en
uitjes met de gemeenteraad hadden jarenlang tot de best
gelezen bijdragen in de krant behoord en haar rubriek
Huishoudelijke Overpeinzingen werd zelfs 'gevreten', maar de
Tante Betje-stijl die zij volgens hoofdredacteur Piet Hovingh
hanteerde had zijn beste tijd gehad: die viel enkel nog bij 'een
paar grijze wijfies' in de smaak, de rest van de lezers dreigde
van het blad te vervreemden.
Het was onmogelijk Miekes teksten te herschrijven zonder
die geweld aan te doen. Haar verhalen bestonden voor
driekwart uit sfeer en voor een kwart uit min of meer
feitelijke mededelingen. Als je er in ging schrappen hield je
niks over. Al strepend en herschikkend, had ik voortdurend
het gevoel dat ik bezig was autopsie te plegen op een
stuiptrekkend kadaver. Het was bepaald geen prettig karweitje,
het leek of de tekst onder mijn ingrepen kronkelde van pijn.
De verminkte restanten werden door eindredacteur Ruud van
Houwelingen onder goedkeurend gemompel in een envelop
gepropt en voor verdere verwerking per koerier naar de
centrale redactie in Delft gezonden. Ruud had alle reden om
tevreden te zijn: dat hij dat ondankbare karweitje aan mij kon
overlaten bespaarde hem niet alleen een hoop werk en
ergernis, hij kon bij klachten van Mieke - en die kwamen
zoals te verwachten viel al heel snel - ook nog eens doen alsof
hij zich van geen kwaad bewust was en mij of anders de
hoofdredactie van alles de schuld geven. Verder deed het hem
geloof ik wel deugd dat Mieke eens met haar journalistieke
tekortkomingen werd geconfronteerd. Ruud ergerde zich,
vertrouwde hij mij meer dan eens toe, al lang aan haar tuttige
geschrijf. Hij en Hovingh hadden gezamenlijk besloten dat
Mieke maar eens moest gaan afbouwen. Ze had beslist grote
verdiensten voor het Stadsblad gehad, maar aan alles komt een
einde, de tijden waren veranderd, je kon een krant niet blijven
vullen met verhalen in de stijl van 'het koor kijkt naar links,
het koor kijkt naar rechts'.
Dat boze afscheidsbriefje kwam dus helemaal niet ongelegen,
vooral niet omdat er op zwaardere tegenstand van de zijde van
Mieke was gerekend. Bij de verjongingsoperatie hadden zich
elders in het krantenconcern al dramatische taferelen
afgespeeld. Zo had op het kantoor van de Westlandpost in
Naaldwijk Miekes generatiegenote Marie Bot gedreigd
zichzelf van het leven te beroven als haar het werken voor de
krant onmogelijk zou worden gemaakt. Uit piëteit was het
besluit lang uitgesteld, maar uiteindelijk had de dik zestigjarige
toch te horen gekregen dat zij plaats moest maken voor een
jongere collega. Marie was daarop in de dichtstbijzijnde vijver
gesprongen en had net zo lang volgehouden dat zij aan het
verdrinken was, totdat de vanuit Delft naar Naaldwijk
uitgerukte Hovingh vanaf de waterkant had beloofd dat zij af
en toe nog wel een stukje mocht schrijven. (Als waarnemer
op de centrale redactie heb ik meermaals het genoegen
gesmaakt deze stukjes te mogen bewerken. Het waren brei
werkjes van deugdzaamheid en onbegrensd vertrouwen in de
autoriteiten, met de vulpen haastig aan het papier toevertrouwd
in hanenpoten van maximaal zes woorden per pagina.)
Miekes briefje had tot gevolg dat ik naar Schiedam werd
gezonden om daar het nieuws voor de Waterweg-redactie van
de Randstad Edities te gaan verslaan. Ik stribbelde tegen: ik
had niks met Schiedam, ik kende de stad niet eens, ik had als
kind wel eens stinkbommetjes gekocht bij Het Masker en als
puber postzegels bij filateliehandel Java en ik was ook wel eens
in de Frankelandse kerk geweest om te zien hoe mooi de
kaarsjes er brandden, maar verder? Eén groot zwart gat, dat
hele Schiedam, en wat mij betreft mocht dat ook zo blijven,
maar wat Ruud betreft niet: ook al woonde hij zelf in die
vermaledijde stad, waarvan hij beweerde er iedere straatklinker
persoonlijk te kennen, hij stond er op dat ik het Stadsblad zou
gaan bemannen en dat hij de toko in Vlaardingen zou blijven
runnen. Hij had het wel even gehad in Schiedam, zei hij, en
hij liet me geen andere keuze, we moesten stuivertje wisselen.
Zo kwam het dat een Schiedammer het nieuws in
Vlaardingen ging volgen en een Vlaardinger verslaggever werd
in Schiedam.
Het viel me aanvankelijk niet mee, Schiedam; ik begreep al
gauw dat Mieke het helemaal zo slecht nog niet had bekeken
met haar uitvoerige verslagen van koor- en toneelrepetities.
Er scheen nauwelijks iets te gebeuren in deze stad, met welk
soort nieuws werd ik in vredesnaam geacht twee edities per
week te vullen? Op het eerste gezicht leek er niet eens zoiets
als Schiedam te bestaan: het was meer een pleisterplaats tussen
andere nederzettingen in dan een stad met een eigen wezen,
en het centrum werd niet toevallig gevormd door een
driesprong waarvan de ene arm naar Rotterdam leidt, de
tweede naar de autosnelweg en de derde naar Vlaardingen.
Als je elke dag zo'n kruispunt passeert, ga je je vroeg of laat
afvragen waarom je eigenlijk nog blijft.
De Schiedarnse gemeenschap leek er van overtuigd datje om
echt meeslepend te leven, elders moest zijn. Schiedam was
nooit wat geweest en het zou ook nooit iets worden, dat was
- en is bij veel inwoners nog steeds - de gangbare opinie.
Er zijn maar weinig Nederlandse gemeenten aan te wijzen
met een groter gebrek aan zelfvertrouwen dan Schiedam.
Wie ik ook ontmoette, welke rol hij ook speelde in de
plaatselijke samenleving en wat ook zijn achtergrond was,
altijd weer stuitte ik op dezelfde twijfel. Alsof het de
bevolking al in de schoolbanken werd voorgehouden:'Luister
goed jongens, als je later groot bent vooral niet proberen deze
stad te veranderen, niet denken dat er wat van te maken valt,
want dat wordt toch niks en het hoort ook niet, ons lot is dat
we klein en onbelangrijk blijven, zo is het beschikt en aan wat
beschikt is mogen we niet tornen.'