Herinneringen aan hotel en
stalhouderij Beijersbergen
ÊtiÊÊilÉ&
Henk Slechte
Op 30 april 1912 adverteerde mevrouw E. vanVelzen in de
Schiedamsche Courant dat zij het hotel en de stalhouderij
De Visscherij had overgedaan aan de heer W.F. Beijersbergen
die de zaak op dezelfde voet zou voortzetten. Twee jaar later
meldde de Duitse reisbijbel Baedeker dat Schiedam de
belangrijkste brandersstad van Nederland was en één hotel
had, dat De Visscherij heette en 'bescheiden' was. Het hotel
stond, tot de sloop in 1963, op de hoekVlaardingerstraat -
Vellevest, tegenover korenmolen De Drie Koornbloemen.
Willem Beijersbergen heeft De Visscherij onder zijn eigen
naam voortgezet en er het populaire trefpunt van gemaakt
waaraan oudere leden van de sociëteit De Vrijheid, de
Rotaryclub Schiedam en de sportvereniging Hermes DVS met
nostalgische gevoelens terugdenken. Beijersbergen overleed in
1941 zonder opvolger en zijn weduwe vroeg haar zuster, die
getrouwd was met een bakker in Zoeterwoude, of een van
haar dertien kinderen de zaak zou kunnen voortzetten.
Die bakker heette Chris van der Meer en wees zijn oudste
zoon aan als vrijwilliger. Dat was logisch, want Leen (1912)
was chefpatissier in Den Haag. Bakker van der Meer wilde zijn
schoonzuster wel een plezier doen, maar vond dat hij ook de
belangen van zijn zoon moest behartigen. Hij ging met hem
naar notaris Blaisse aan de Nieuwe Haven in Schiedam om
vast te laten leggen dat de weduwe Beijersbergen eigenares
van het hotel bleef, maar Leen het voor eigen rekening en
risico ging uitbaten. Zijn jongere broer Jan (1933) hielp zijn
broer al in de schoolvakanties en deed in 1950 officieel zijn
intrede in de zaak. Jan van der Meer vertelt met glinsterende
ogen over de laatste tien jaar van een hotel-café-restaurant dat
in Schiedam een begrip was.
'Ik had de Mulo gedaan en in de avond een soort
ambachtschool, niet veel meer dan een veredelde kluscursus
waar je materiaalkennis en wat technische vaardigheden leerde.
Het was de bedoeling dat ik na militaire dienst bij
Beijersbergen zou gaan werken en daarom was ik zolang
hulpmonteur bij een garage in Oegstgeest, nuttig voor als ik
taxi's zou gaan rijden en onderhouden. Oom Willem had in
1920 de stalhouderij uitgebreid met een taxi, zo'n
onverwoestbare Spijker die uit de productie is genomen omdat
je hem nooit versleet. Als je voor één taxi een vergunning
aanvroeg, kreeg je er meteen drie. Mijn broer is na de oorlog
onmiddellijk met drie wagens gaan rijden, Buicks die de hele
oorlog in Zaandijk onder het hooi hadden gestaan. Leen kreeg
in 1950 een hartaanval die zich zo ernstig liet aanzien dat hij
vroeg of ik zo snel mogelijk naar Schiedam kon komen.
Ik was nog geen zeventien en mijn moeder was dus niet echt
blij, maar ik ging juichend naar de grote stad. Leen was toen
zelf eigenaar van Beijersbergen en beloofde vanaf zijn ziekbed,
waarvan iedereen dacht dat het zijn sterfbed zou worden, dat
de zaak voor mij was. Hij werd gelukkig beter en we gingen
samen naar notaris Blaisse die de zaak op ons beider namen
zette. Zo was ik op mijn zestiende ondernemer. We hadden
ook een stalhouderij annex taxibedrijf, met 26 paarden, een
paar rijtuigen en enkele lijkkoetsen die onder meer eigendom
waren van begrafenisondernemers, maar ook 8 eigen taxi's.
We reden alles, van bruiloften, via doopjcs, tot begrafenissen
en van kleine taxiritjes in Schiedam tot lange ritten
daarbuiten, én we reden ieder jaar Sint Nicolaas met een
vierspan dat altijd gemend werd door Harry Hersbach.
De bisschop stapte natuurlijk bij Beijerbergen af voor
erwtensoep, omdat hij daar logeerde.