133 Musis met wie hun vader zaken deed opdracht gegeven een grafkist van eikenhout te vervaardigen dan wel het hout voor een dergelijke kist te leveren, doch geen van hen had daartoe kans gezien. Een van Kolyns schepen was naar een timmerwerf in Dordrecht gezonden maar niet van die missie teruggekeerd, waarschijnlijk was het vaartuig vergaan in een storm. Een scheepmaker in Schiedam die eikenhout gebruikte voor de masten was niet bereid ook iets uit zijn voorraad te verkopen, zelfs niet tegen het driedubbele van de kostprijs. Teneinde raad was heer Rupert naar Delft getogen, waar mijn meester niet alleen een roep heeft als schrijner maar tevens belast is met het onderhoud van de bruggen en poorten. Het hout daarvoor wordt aangevoerd vanuit Duitsland, uit dezelfde landstreek waar onze voorouders lang geleden de bomen voor hun bruggen kapten. Dit althans hoor ik de werklieden verklaren telkens wanneer een nieuwe zending hout binnenkomt, wat zo eens in de vier jaar gebeurt, daar de afstand enorm is en iedere stam na het transport over water ook nog voor een deel over land moet worden vervoerd. De aan Rupert van Soeteboom verkochte eik was bedoeld voor herstelwerk aan een brug in onze stad en het was daarom dat mijn meester de stadsoudste raadpleegde; deze moest toestemming geven voor de verkoop. Ware het verlangen van een rijk man naar een kostbare begrafenis niet tussenbeide gekomen, dan zou ik op de dag van Ruperts komst aan het herstel van de brug zijn begonnen. Direct na de verkoop werd alles in gereedheid gebracht voor de reis naarVlaardingen. De eik werd op de kar geladen en vastgesjord en de voerman gaf zijn veertienjarige zoon opdracht ons te vergezellen en zorg te dragen voor het paard en de wagen. Wegens het grote gewicht van de boomstam werd ook heer Ruperts paard voor de kar gespannen. We vertrokken nog dezelfde dag, ik had nauwehjks tijd om afscheid te nemen van mijn oude moeder. Ik verzweeg dat ik vreesde haar nooit meer te zullen weerzien. Zij gaf mij voor de reis een stuk worst mee en gevoegd bij de kan water en het brood dat ik van mijn meester ontving, leek dit voldoende proviand voor de reis die volgens heer Rupert ten hoogste anderhalve dag zou duren. Op de middag van de vierde dag bereikten wij Vlaardingen. We sloegen een kruis en knielden om God te danken voor onze behouden aankomst. Daarna betraden wij de stad langs een dijk aan de voet waarvan ter linker zijde een breed water lag met enkele kleine schepen dobberend tegen de walkant. Rechts strekte zich nat grasland met grazende schapen uit. De stad was gebouwd in de vorm van een buikfles met een korte hals, waarvan de hals de dijk was en de buik het plein op een terp met een kerk erop en huizen rondom. De huizen hadden rieten daken en muren van leem en hout. Er waren voorraadschuren, werkplaatsen, een smidse, ik rook de geur van brood en van gebraden vlees, ik hoorde kinderstemmen en hamergeklop en als dat onafzienbare water er niet was geweest, had ik mij in mijn eigen stad kunnen wanen. Toch was ik wel degelijk in een onbekende omgeving. Bij een schuur waar vette rook uit een schoorsteen opkringelde, zag ik twee manden vol vreemde soorten vis. Op straat werden wij nieuwsgierig nagestaard en de timmerman naar wie wij werden gebracht schudde bedeesd mijn hand, alsof ik uit een ver land afkomstig was. Heer Rupert gaf enkele instructies en spoedde zich toen naar zijn zieke vader. Nadat onze vracht was gelost, nam de timmerman mij mee naar een huis dat wel driemaal zo groot was als de andere en dat grotendeels van hout was gebouwd. Sommige van de binnenmuren waren met rode en blauwe kleuren bestreken en de aanwezigen droegen kleding van zeer fijne stoffen. Dit moest het huis van de rijke Kolyn van Soeteboom zijn en inderdaad werden wij in een vertrek gebracht waar een kermende man van omstreeks veertig jaren op een bed lag uitgestrekt. Hij had een zeer fors postuur en opvallend brede kaken, die waren bedekt met een rossige baard. Hij was een man van wie groot gezag uitging, zelfs in zieke toestand. Alle aanwezigen zaten op enige afstand van het bed geknield en bewaarden een eerbiedige stilte. Het was duidelijk dat s mans einde nabij was. Zijn ogen schitterden van de koorts, zijn gelaat zag asgrauw en de handen waarmee hij zijn pijnlijke buik omklemde leken gemaakt van was. In het vertrek hing een ondraaglijke stank, het stro waarop de zieke lag was besmeurd met bruine drek. Kolyn het zijn ontlasting de vrije loop en er was niemand die het bed durfde verschonen, uit vrees door de ziekte te worden besmet. De timmerman gaf mij een teken en wij stapten naar voren om de stervende de maat te nemen. Wij legden de meetlat langs zijn lichaam en tekenden snel de gewenste maten af. Zo dicht in de nabijheid van de zieke, die een warmte verspreidde heter dan het haardvuur, kon ik de neiging om mijn kerende maag te legen slechts met moeite onderdrukken. Buiten moest ik alsnog spugen. Twee dagen werkten wij onafgebroken door, toen was de kist gereed. Hij was twee voeten breed en zeven lang en had een deksel in de vorm van een dak met schuin opstaande kanten, als bij een huis. Dankzij het uitstekende gereedschap van de Vlaardingse timmerman slaagden wij erin de boomstam zo uit te hollen, dat grote stukken hout uit het binnenste gespaard bleven en slechts een gering deel als krullen in het vuur verdween. De buitenkant konden we met onze scherpe beitels en bijlen nagenoeg glad afwerken. Het door mij zo bewonderde gereedschap, vertelde de patroon, was van buitenlandse makelij en door een van Kolyns koopheden verschaft. Als dank voor mijn arbeid schonk hij mij de beitel waarmee ik meestentijds had gewerkt. Dit geschenk bracht mij tot het inzicht dat reizen toch ook goede dingen kan bewerkstelligen; aan deze reis had ik immers nieuwe vakkennis en een goede vriend overgehouden. Was het hoogmoedig te denken dat God mij aldus beloonde voor de zware reis die ik enkel had ondernomen om een mede- Christen van dienst te kunnen zijn? Nog één dag bleef ik in het huis van de timmerman, daarna maakten de voeijongen en ik ons gereed voor de thuisreis. Op de ochtend van het vertrek maakte ik in alle vroegte een laatste wandeling door de stad; ik bracht nog snel een bezoek aan de kerk, sloeg bij het huis van Kolyn, waar binnen een zacht gejammer klonk, een kruis voor zijn zieleheil en snoof verderop, bij de schuur waar de vissen werden gerookt, begerig die eigenaardige vette geur op die ik nooit zal vergeten. Een gerucht deed mij omzien en ik zag twee mannen het kerkhof betreden; zij staken hun spaden in de koude grond en begonnen een graf te delven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2003 | | pagina 133