Musis 142 wisselde het in 1849 na enig loven en bieden voor de somma van 2.750 gulden van eigenaar. Kopers waren brander Wilhelmus Adrianus van den Burg, cargadoor en houtkoper Theodorus Zoetmulder en de distillateur Johannes Wenneker. In hun hoedanigheid als kerkmeesters verklaarden zij prompt het buiten voor de katholieke gemeente te hebben gekocht. De opdracht om een plan voor een begraafplaats te schetsen werd aan G. Thyssen Zn. gegund. Die ontwierp voor 425 gulden een plattegrond met gravenplan, een doodgraverswoning en een baarloods (receptiekamer). Drie aannemers (allen katholiek) meldden zich aan voor de bouw ervan. Uiteindelijk werd het werk gegund aan P.W van Dijk. Maar niet nadat van de oorspronkelijk geoffreerde behorende pracht en praal natuurlijk. Want juist dat element had altijd ontbroken op het rooms-katholieke gedeelte van de algemene begraafplaats aan de singel. Die was in 1829 in gebruik genomen. En op dat moment is er nog heftig gediscussieerd over de 'Paapsche stouticheit' waarmee de katholieken eisten hun doden met het gebruikelijk ceremonieel te mogen begraven. En daar kwam dus niets van in, was de mening van de vroede vaderen. Dus lieten de meergegoede katholieken zich begraven in Kethel of Overschie. Wie daarvoor geen geld had, ging met stille trom. De bouw van de als centraalbouw opgevatte neo-classicistische kapel volgde pas later. In maart 1853 schonk koopman brander Wilhelmus Adrianus van der Burg een slordige 7.400 gulden nog eens tweehonderdvijftig gulden was afgepeuterd. Wegens de lage bouw werd onderheien ondanks de venige grond niet nodig geacht. Hekwerk en zuilen werden geleverd door steenhouwer Engering en smederij Willeman. Een ijzeren kruis met beeld kon dankzij een schenking van 200 gulden in Ulft worden besteld. Ook de eerste ijzeren doodsbaar was een schenking; de tweede werd kort daarop gekocht. Op 11 maart 1851 vond de officiële inwijding plaats door Dominicaans pater J.D. Raken. Dat was in ieder geval iemand die - ook toen al - niet om zijn inschikkelijkheid en vrees voor ostentatie bekend stond. Hij stichtte bijvoorbeeld al in 1841 een Dominicancssenklooster. De zusters ervan zijn waarschijnlijk de eersten geweest die in Holland in habijt op straat kwamen. Naast de officiële openingshandelingen vond ook de eerste teraardebestelling plaats. Met alle daarbij twintigduizend gulden voor dat doel. Overigens was dat het gevolg van een 'hartelijk verlangen zijner godsdienstige echtgenote', de toen achtenveertig jaar oude Cornelia Johanna Magdalena Nolet. Ze overleed datzelfde jaar. Opnieuw ging de opdracht voor het ontwerp naar Thyssen. De eerste steen werd op 13 mei 1853 gelegd door de kinderen Van der Burg. Voor de wijding ervan op 23 augustus 1854 werd opnieuw Raken gekozen. Een kort ervoor doorgevoerde wijziging in de parochiegrenzen door de Haarlemse bisschop zorgde er op de valreep voor dat de begraafplaats niet onder Kethel ressorteerde. In ieder geval leverde de schenking Van der Brug, zijn vrouw en zijn wettige nazaten een 'eeuwige' kelder in de rouwkapel op. Maar het was een schenking met een staartje. Want het kerkbestuur had te kampen met de minder vrolijke kanten van de generositeit. In het notulenboek komen regelmatig klachten terug over de slechte toestand van de kapel: die vormde een

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2003 | | pagina 142