n museale ambities was zeker geen gebrek 157 Musis kunst was Verweij ook bekend in de Rotterdamse Venstergroep en bestuurslid van de progressieve Amsterdamse galerie Le Canard, terwijl Steef de Vries' naam verbonden is aan een tentoonstelling in het Amsterdams Stedelijk Museum waarop hij naast CoBrA-leden weer 'Vensterleden' als Wout van Heusden en Piet van Stuivenberg presenteerde. Maar daarmee zijn we er nog niet. Daan Lunsingh Scheurleer die op aandringen van Daan Schwagermann en Piet Sanders een advies schreef aan het Schiedamse college was een goede kennis van de laatste. Sanders was immers behalve lid van de Schiedamse Vrienden van het Stedelijk Museum ook bestuurslid van Museum Boymans in Rotterdam en het Kröller Müller Museum in Otterlo. Als één van de vier medeondertekenaars vermeldt het advies van Lunsingh Scheurleer de directeur van Boymans, J.C. Ebbinge Wubbe. Ebbinge Wubbe had weer wortels in Schiedam als schoonzoon van de Schiedamse schrijver Marinus M. van Praag, ofwel de directeur van de Schiedamse Woningdienst mr. dr. ir. M.M. van Praag. Van Praag op zijn beurt was een goede vriend van de architect Piet Sanders sr, met wie hij een oprechte belangstelling voor vooruitstrevende volkswoningbouw deelde. Van Praag stond voorts in nauw contact met de regenteske maar in zijn ideeën vooruitstrevende wethouder M.J.M. van Kinderen, die naast de woningbouw ook het Stedelijk Museum in zijn portefeuille had en die - wat maar weinigen wisten - zelf grote bewondering voor Karei Appel had. Met Van Kinderen gafVan Praag vorm aan de eerste deelplannen voor Nieuwland, waarin veel ruimte was gegeven aan de ideeën van de pas opgerichte Stichting Goed Wonen. Een enthousiaste Daan Schwagermann weidde hier in zijn Stedelijk Museum graag een expositie aan, die door eerder gemelde Willem Duys in het blad van de Schiedamse Gemeenschap werd voorzien van het motto; 'Een omgeving licht en blij van kleur'. In deze plannen zou het lid van de Venstergroep en ontwerper van de galerie annex filmtheater 't Venster, de jonge Jaap Bakema, een goede kennis derhalve van Piet Sanders, Goos Verweij en Bordewijk, ook zijn eerste grote bouwwerk mogen realiseren: de geheel volgens het gedachtengoed van het brutalisme gebouwde Opstandingskerk in Schiedam. Het bestuur was het met die voor ruw beton, de Spartaans vormgegeven banken en het gebruik van industrieel glas voor de enorme glazen westgevel, misschien niet geheel eens, maar zwichtte uiteindelijk voor de overtuiging van de kerkbestuurders Piet Sanders en de verzekeringsbankier en medeoprichter van de Schiedamse Gemeenschap G. van Bergen Walraven. Aan maatschappelijke en museale ambities was zeker geen gebrek in het Schiedam van even na de Tweede Wereldoorlog. Volgens Piet Sanders was het allemaal heel eenvoudig. Schiedam barstte van de energie. Cultureel en economisch waren de banden met Rotterdam sterker dan ooit daarvoor. Latere overwegingen zoals het afstand willen nemen van het jeneververleden waren niet aan de orde. De distilleerderij was met meer dan veertig grote bedrijven nog een bloeiende bedrijfstak die allereerst de dorst van vijfjaar oorlog en de eerste vijf schamele jaren van productiebeperking en uitvoerverboden daarna had op te lossen. Die bedroop zichzelf wel in een stad, waarin in dezelfde periode dat het Stedelijk Museum zich tot een museum voor moderne kunst ontwikkelde, zeventig kielleggingen voor nieuwe schepen beleefde. Dit naast een overstelpend aanbod aan reparaties, scheepsaanpassingen en bouwopdrachten voor bruggen en speciale vaar- en werktuigen. Het toenmalige lid van de museumcommissie en medeoprichter van de Vereniging Vrienden van het Stedelijk Museum herinnert zich, dat de vereniging allerminst een missie had in het promoten van het Stedelijk Museum. Eerder wilde de vereniging het museum door giften en bruiklenen en het bieden van faciliteiten steunen in z'n ontwikkeling. Want hoe bevlogen ook, conservator Schwagermann, beschikte niet over het omvangrijke, stevige en het, de moderne kunst toegenegen, netwerk dat de Vereniging vrienden van het Stedelijk Museum bijna achteloos kon activeren. Met uitzondering van enkele leden, werden de Vereniging Vrienden en VIA, die geen eigen banden onderhield met het Stedelijk Museum, vooral gevormd door Schiedammers die elders al betrekkingen hadden met de wereld van de kunst en daarvan hun stad wilden laten profiteren. Het werven van publieke interesse was hoogstens bijzaak. De nadruk lag op het verschaffen van extra faciliteiten, het verlenen van hand en spandiensten aan de conservator en in de marge het organiseren van goed bezochte concerten. De boeiende relatie tussen het Stedelijk Museum en de Vereniging Vrienden komt in de catalogus CoBrA: De kleur van vrijheid, geheel niet uit de verf. Daarvoor is het tezeer een bronnenpublicatie gebleven vanuit de slechts in het museum bewaarde correspondentie en de daarop aansluitende stukken in het bezit van het Gemeentearchief, aangevuld met twee interviews met latere directeuren, waarvan de één al snel de extraverte puur op de kunst gerichte politiek van het museum inruilde voor een didactische benadering en de andere de gehele relatie met CoBrA grotendeels van horen zeggen had. Natuurlijk is dat jammer, maar natuurlijk geen doodwond, afgemeten aan de bedoelingen van dit boek: een compleet overzicht willen geven van de unieke CoBrA-collectie die het museum bezit of langdurig in bruikleen verkregen heeft. Ooit een keer echt werk maken van de geschiedenis van het verwerven van de CoBrA-collectie en de vroegste ontwikkeling van het Stedelijk Museum Schiedam, zou echter wel aanbeveling verdienen. Al was het alleen maar om in toekomstige discussies over de taak van het museum en de daarvoor noodzakelijke armslag te kunnen zeggen: 'Dit was Schiedam ooit van plan om met het museum te doen; een ruimte te scheppen voor thans levende beeldende kunstenaars'. CoBrA was daarin een vliegende start. Ga zo voort'.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2003 | | pagina 157