n
LJ
•i
'M i 4
- y j -
wanden zijn er voorzien van kunst: een tekening van Reinier
Lucassen, twee van Uwe Poth en eentje waarvan de naam van
de maker Cees van der Geer even niet te binnen wil schieten.
Eén wand is veranderd in een collage van koppen die Van der
Geer in de loop van twintig jaar uit kranten en tijdschriften
knipte. Ze betreffen zowel Schiedam en de staat van die stad,
als Van der Geers overtuiging of gemoed op het moment van
knippen: 'Niemand wordt hier gelukkig, In Schiedam gaan de
mensen gewoon kapot, Taal kan pijn verzachten. Ik haat
Schiedammers, Het komt heus wel goed met Schiedam en
Met God valt best te lachen'
(Cees van der Geer en zijn bezoeker kennen elkaar al sinds
begin 1959.Van der Geer was toen 28 en zijn toenmalige
jonge bewonderaar moest nog twintig worden. De laatste
schreef voor de Schiedamse editie van het Rotterdamsch
Nieuwsblad stukjes voor 4 cent per regel, Cees van der Geer,
onderwijzer en tevens publicist, verdiende al wat meer, 4 cent
misschien, met zijn kopij voor Het Vrije Volk, het socialistisch
dagblad dat zijn kantoortje in de Passage had. De twee troffen
elkaar soms aan het einde van een avond met twee tot drie
lezingen-met-lichtbeelden of amateurtoneelvoorstellingen in
'Het Vierkantje', het café op de Broersvest naast het
Rotterdamsch Nieuwsblad. Het jongmaatje promoveerde
zichzelf rond 1960 weg uit Schiedam en werd elders in het
land journalist. Cees van der Geer bleef zijn geboortestad
trouw, werd er onder meer galeriehouder en schreef maar
door, zij het steeds meer, en op den duur zelfs uitsluitend, over
beeldende kunst. De twee 'penny-liners' van weleer verloren
elkaar nagenoeg uit het oog, lazen soms nog wat van ieders
gepubliceerde werk en groetten elkaar een enkele keer uit de
verte op een drukke receptie. Nu echter, voorjaar 2003 als
beiden een grijze baard hebben, zitten ze oog in oog in de
Vijfsluizenflat. De jonge komt de oude interviewen. Musis wil
Van der Geers herinneringen aan het Schiedamse kunstklimaat
van de jaren vijftig en zestig).
Cees van der Geer (1931) is kantoorbediende bij een
jeneverfirma geweest, freelancejournalist, onderwijzer,
galeriehouder, tentoonstellingsmaker bij de Rotterdamse
Kunststichting en kunstcriticus van een aantal dagbladen. Sinds
twintig jaar schrijft hij als vaste medewerker van de Haagsche
Courant en daarnaast bedient hij aanzienlijke bladen als Ons
Erfdeel en Kunstbeeld van tijd tot tijd met essays. Hij zegt: 'Ik
dacht altijd dat ik niet oud zou worden, hooguit een jaar of
vijftig. Maar ik stel nu regelmatig met verbazing vast dat ik
toch al over de zeventig ben - en kijk es wat een plezier ik de
meeste tijd beleef. Mijn leven overziend, vind ik dat ik toch
alleszins leuk aan het werk ben geweest, steeds. Maar het is wel
opvallend hoe weinig plan ik getrokken heb. Ik ben er nooit
op uit geweest om iets bepaalds te worden of te doen. De
dingen zijn me allemaal een beelje overkomen.'
Cees van der Geer is in de Villastraat geboren. Vader was
groentehandelaar met een pakhuis in de Kreupelstraat. Het
middenstandsgezin leefde zeer christelijk; twee maal per dag
werd aan tafel in de bijbel gelezen. Ofschoon hij daar vaak
innerlijk brommend bij zat, is Van der Geer zijn vader nog
steeds dankbaar voor die dagelijkse lezingen: 'Ik ben me later
bewust geworden dat ik daar mijn gevoel voor taal aan heb
overgehouden.'
Hij ging naar de lagere school aan de Oostsingel en later, toen
tijdens de bezetting Duitse soldaten in zijn school
bivakkeerden, naar de prinses Beatrixschool op de Buys
Ballotsingel. Op de lagere school volgde de mulo - niet dus de
Hogere Burger School, dat hoge en kolossale, geleerdheid
uitstralende gebouw langs de Schie. 'De HBS, dat was te hoog
gegrepen voor het milieu waar ik uit kwam,' zegt Van der
Geer. 'Maar dat heeft me niet gefrustreerd. Het is eigenlijk
helemaal aan me voorbijgegaan dat ik met een lagere
onderwijsvorm genoegen moest nemen. Ik had andere dingen
aan mijn hoofd, bij voorbeeld het schrijven van een
kinderbijbel waar ik op mijn tiende aan ben begonnen maar
die ik helaas nooit afgemaakt heb.'
Zijn mulodiploma hielp hem in 1948 aan het maandehjks met
65 gulden beloonde baantje van jongste bediende bij de
distilleerderij en likeurstokerij Hasekamp aan de Havendijk.
Aangespoord door een vriend haalde hij binnen twee jaar zijn
onderwijsakte aan de avondkweekschool. Behalve
schoolmeester wilde hij echter ook graag journalist worden.
Als schooljongen al stond hij onder aan de Vlaardingerdijk bij
voetbalwedstrijden van HBSS langs de lijn met een klein
bloknootje waarin hij het scoreverloop bijhield en treffende
spelmomenten noteerde. In 1957 werd het menens; als
medewerker van de redacteur van de Schiedamse editie van
HetVrijeVolk moest hij naar avondjes van toneel- en
aquariumverenigingen, jubilea en bijeenkomsten van politieke
partijen. Aarzelend waagde Van der Geer zich ook aan het
schrijven van recensies van tentoonstellingen van beeldend
werk van de paar kunstenaars die Schiedam toen rijk was. Zijn
belangstelling voor kunst was gekomen met het
jongelingschap. 'Mijn zolder in het ouderlijk huis was beplakt
met affiches van exposities. Ik ging al jong naar Rotterdam om
zulke tentoonstellingen te zien, in Boymans, maar ook in het
Schielandhuis waar maandelijks Rotterdamse kunstenaars
exposeerden. Ik las op zaterdag de NRC vanwege zijn
degelijke kunstbijlage met die ellenlange stukken van Cees
Doelman.'
In Schiedam was toentertijd voor hem niet veel te beleven op
kunstgebied, zegt hij. 'Ik kende het Stedelijk Museum
natuurlijk wel, maar dat behelsde in mijn jongensjaren niet
veel meer dan een zestiende-eeuwse galg, twee
schuttersuniformen en het portret van Lodewijk van Deyssel.
Om toch met kunst in contact te komen, moest je in de
leeszaal op de Lange Haven gaan zitten. Daar waren boeken
over kunst en vond je ook alle literaire tijdschriften. Pas later
ben ik erachter gekomen dat er toen echter, eindjaren veertig,
begin vijftig, wel degelijk Schiedammers waren, die zich met
kunst met een hoofdletter inlieten.'