llttcPfil
mm* J
In de jaren zestig kwam op de Buitenhavenweg, enkele
tientallen meters van de hoek van de Rotterdamsedijk, een
klein hofje uit. Een van de daar tegen de onbewoonbaarheid
aanleunende huisjes was van Frans van der Heiden, een jonge
kunstschilder die daar een piepkleine galerie had: Galerie Punt
4. 'Ik heb bij hem mijn eerste kunstwerk gekocht,' vertelt Cees
van der Geer. 'Ik kocht van Frans een gouache, tachtig gulden
duur, een heel bedrag voor die tijd. De aankoop was het begin
van een goede relatie die er uiteindelijk toe leidde dat Frans
mij vroeg of ik de galerie niet wilde overnemen. 'Jij bent daar
geknipt voor,' wist Frans met zekerheid. En ik trapte daar in.
Niet tot mijn ongeluk overigens. Mijn jaren in de galerie, eerst
aan de Buitenhavenweg en later in een wat ruimer en ook
degelijker pand beneden aan de Rotterdamsedijk, horen beslist
tot de betere periodes in mijn leven.'
'Toen ik met de galerie begon wist ik van toeten noch blazen.
Qua kunst was ik nog tamelijk onbeslagen en in handel had ik
geen enkele ervaring. Ik ben op een dag gewoon maar
begonnen met het maken van tentoonstellingen. De eerste was
van grafiek van Ton van Os, de volgende geloof ik van
schilderijen van Evert Maliangkay. Daarna heb ik werk
getoond van de fotograaf Peter Martens. En zo is het
doorgegaan, jaar najaar. Ik was van maandag tot en met
vrijdag in de avonduren open en op zaterdag en zondag van
twaalf tot vijf's middags. Ik zat er vaak urenlang helemaal
alleen. Ik las veel en ik studeerde in die tijd MO Nederlands.
Ik had natuurlijk ook mijn werk aan het voorbereiden van de
volgende exposities en half november kreeg ik het steeds weer
druk met mijn verkoopexpositie Kijk Koop Kunst. Die sloot
het jaar af. Daar nodigde ik veertig kunstenaars voor uit, die
enkele werken bij mij mochten neerzetten, grafiek,
schilderijen, keramiek, van alles. Dat verkocht elke keer weer
fantastisch. Ik heb nog eens een brief gekregen van Jan
Dibbets, waarin hij me complimenteert met de sfeer en de
omzet en ook opmerkt dat hij nog nooit had meegemaakt dat
het hem toekomende geld zo snel was afgerekend.'
Cees van der Geer kreeg voor zijn galerie veel steun van de
plaatselijke pers. Maar ook Hans Paalman, de directeur van het
Stedelijk Museum, was een supporter. 'Paalman, een
beminnelijk mens, door sommigen echter ten onrechte
verguisd, heeft mij veel geholpen. F.n niet te vergeten: Hans
Paalman kócht bij mij! Die grote zwartwitte Peter Struycken,
een van de betere stukken in de museumcollectie, heeft hij bij
mij aangeschaft. Hans Paalman heeft meer voor de Schiedamse
kunst betekend dan hem wel eens wordt nagegeven. Die
'Salon van de Maassteden' van hem, dat was een artistiek
evenement dat Rotterdam op het gebied van moderne kunst
diep in de schaduw zette.'
Cees van der Geer sloot zijn Galerie Punt 4 in 1969, nadat hij
bij de Rotterdamse Kunststichting voor de programmering
was gaan zorgen van de Kunstzaal Zuid en de Expositiezaal in
De Doelen. Hij zegt als Schiedams galeriehouder nooit iets
gemerkt te hebben van enig gemeentelijk kunstklimaat.
'Trouwens, vele jaren lang is er van een kunstklimaat
überhaupt geen sprake geweest in mijn stad. Dat is pas
gekomen toen Pierre Janssen conservator van het Stedelijk
Museum werd. Janssen openbaarde zich als een museumman
die werkte vanuit het besef dat een museum met zijn publiek
te maken heeft. Het is Janssen verdienste dat hij de
Schiedammers het museum ingekregen heeft en dat hij
sowieso bij mensen belangstelling wist op te wekken voor
kunst. Hoewel ik hier toch bij moet zeggen dat de basis voor
het werk van Pierre Janssen in feite is gelegd door Daan
Schwagermann en anderen die er in de jaren vijftig met hun
optima forma burgermansklimaat toe overgingen om in fikse
hoeveelheid kunst van de Cobra-groep te kopen en zo ook
bewerkstelligden dat mannen als Appel, Corneille en Constant
hun werk in zijn museum in bewaring gaven.'
Cobra - de naam is gevallen. Hoewel het niet zijn liefste
gespreksonderwerp is kan Van der Geer er niet omheen, nu
Schiedam met de grote tentoonstelling van zijn eigen
Cobraschatten landelijk in de aandacht staat. 'Ik heb nooit
zoveel met Cobra gehad,' zegt Van der Geer. 'In de jaren vijftig
is de beweging min of meer langs me heengegaan. Ik was me
wel bewust dat het er was en ik erkende het elan en de
artistieke betekenis van Cobra maar ik was toch meer
geïnteresseerd in wat erna zou komen. Ik heb in mijn galerie
ook nooit Cobrakunstenaars gebracht, hoewel dat toen zeker
had gekund. Maar mijn voorkeur lag toch bij de koele
abstractie.
Schiedam pakt nu op ongekende wijze uit, zelfs de trams
rijden rond met Cobra op hun ramen.' Hij gunt het Stedelijk
Museum zijn succes van harte, maar kijkt toch een beetje
zuinig. 'Ik vind niet dat Cobra tot de zogenaamde unique
selling points van Schiedam moet gaan horen, in het rijtje dus
van de molens en de jenever. Dan zou je Cobra degraderen
tot een toeristisch gegeven, terwijl Cobra in de eerste plaats
kunsthistorische betekenis hoort te hebben.'
(Cees van der Geer wacht zijn interviewer op in de vestibule
van het Stedelijk Museum. Het is twee dagen voor de opening
van de grote Cobra-expositie. Hij gaat voor door de nog
rommelige expositiezalen en geeft links en rechts zijn
commentaar, aanvankelijk in matige bewoordingen, maar
geleidelijk aan begeesterd. 'Zie die prachtige Corneille nou
eens! Heure Matinale! Dat is toch heel andere koek dan die
vulpennen en koffiekopjes van hem!' Het enthousiasme over
de Cobra-expositie groeit met de gelopen meter. Een uur
later, weer terug in de vestibule, zegt hij: 'Ik ben volledig door
de bocht. Wat is dit toch een fijn museum; mijn oude trots op
dit instituut is weer helemaal terug. Het is een geweldige
presentatie geworden, ik val vooral voor de blow-ups van die
prachtige oude foto's waarmee ze de vensters afplakken. Hè,
dit doet mijn hart goed! Ik denk dat met dit succes de
nieuwbouwplannen voor het museum ook wel van de baan