m
169 Musis
Cobra stond voor een schilderkunst die rechtstreeks uit het
gevoel, de emotie voortkwam. Niks geen bedachte ideeën,
geen enkel conceptueel plan. Dat is tegenwoordig wel wat
anders, denk je als trouw bezoeker van het Stedelijk. In de
kunst van deze tijd is het immers al conceptueel wat de klok
slaat. Al sedert de jaren '70, toen een reactie op het abstract-
expressionisme ontstond, gaat het in de kunst om de
onderliggende gedachten die allang niet meer panklaar hoeven
te worden geserveerd.
De Cobra-schilders hebben zich wat dat betreft altijd anti-
intellectualistisch opgesteld. Hoewel met name Asger Jorn en
Constant, beiden te beschouwen als de grondleggers van de
beweging die naar de drie hoofdsteden Copenhagen-Brussel-
Amsterdam werd vernoemd, pogingen ondernamen om de
groep een min of meer theoretisch uitgangspunt te verlenen,
bleven ze altijd trouw aan de welhaast fysieke omgang met de
verfmaterie. In meerderheid gold dat ook voor de andere
Nederlandse Cobra-schilders als Eugène Brands, Theo
Wolvecamp, Karei Appel, Corneille, Anton Rooskens, Jan
Elburg, Lotti van der Gaag, Jan Nieuwenhuijs en Lucebert. Ze
bleven ook na de opheffing van de beweging pur sang
schilders.
Alle hier genoemde namen zijn in de loop van de tweede
helft van de 20ste eeuw door het Stedelijk Museum
verzameld. Maar de expositie in het Schiedamse Stedelijk
maakt ook duidelijk dat er lang niet altijd van een consistent
verzamelbeleid sprake is geweest. Met uitzondering van
conservator Daan Schwagermann die vanaf 1954 werken van
Cobra-leden voor het museum verwierf (dat destijds nog geen
directeur kende, maar als hoogste leiding een conservator in
deeltijd had), hebben navolgende directeuren alleen
incidenteel aan dit deel van de collectie gewerkt. Het beleid
van Schwagermann mag dan ook met terugwerkende kracht
geprezen worden: zonder zijn visie was Schiedam nooit de
Cobra-stad geworden die het nu zo graag wil zijn. Ook nu
nog mag Schwagermanns eerste aankoop, het imposante doek
'Victory Borfimah' van Eugène Brands, als een sleutelstuk voor
de Cobra-collectie worden gezien, maar evenzeer voor de
ontwikkeling van de maker. Brands schilderde dit werk in
reactie op de Victorie Boogie Woogie van Mondriaan dat hij
een veel te intellectualistisch werk vond. Ook Brands
onderschreef de al eerder door Constant en Appel geuite
opvattingen dat het in de schilderkunst niet om de idee, maar
om de materie ging. Brands was 36 jaar oud, toen hij in 1949
Victory Borfimah schilderde. Binnen de Cobra-groep
behoorde hij tot de ouderen. Grondlegger Constant
bijvoorbeeld was in 1920 geboren, Karei Appel in 1921 en
Theo Wolvecamp, Lotti van der Gaag, Corneille en Lucebert
waren, c.q. zijn zelfs nog jonger. Zij waren, toen ze zich in
1948 deels aaneensloten bij de Nederlandse Experimentele
Groep, de voorloper van Cobra, de jonge honden van de
Hollandse schilderkunst. Waarbij nadrukkelijk gesteld moet
worden dat Cobra al vanaf de oprichting in 1948 als een
internationale beweging werd gezien. Want Cobra ontstond
uiteindelijk uit de wens van de Deense schilder Asger Jorn om
tot een brede schildersbeweging te komen die in minimaal
drie landen (Denemarken, België en Nederland) vertakkingen
had. De theoretische ondergrond werd overigens niet
vergeten. Enkele kunstenaars hielden zich niet alleen bezig
met het maken van kunstwerken, maar ook met beschouwingen
over de kunst en de rol van de kunstenaar in de maatschappij.
Asger Jorn, Christian Dotremont en Constant Nieuwenhuys
zijn hier in de eerste plaats mee bezig. Zij gaan uit van de leer
van Marx, maar vullen diens ideeën aan met eigen
gedachtegangen over kunst. Hun streven is een kunst vóór en
vooral ook dóór iedereen, ongeacht klasse, nationaliteit,
kennis- en opleidingsniveau. Jorn, Dotremont en Constant
zoeken een kunst die spontaan voortkomt uit de fantasie.
Jorn schrijft ook over de relatie tussen beeldende kunst en
architectuur. Hij vindt dat deze onlosmakelijk verbonden zijn.
Met een foto van een primitieve hut die door zijn bewoners
versierd is laat hij zien hoe mooi deze combinatie is.
Samenwerken aan één kunstwerk is een speciale bezigheid
binnen de Cobra groep. De kunstenaars werken samen op één
doek, één stuk papier of op één muur. Soms laten de
volwassenen hun kinderen meedoen. Zo maakt Anton
Rooskens met zijn zevenjarig dochtertje Marcelle een
prentenboek waarin hij de versjes van zijn kind aanvult. Cobra
heeft zich overigens niet tot die drie eerste landen beperkt: er
bevonden zich onder de Cobra-schilders ook Engelsen,
Duitsers en Fransen.
Omdat Schwagermann vrijwel alleen van de Nederlandse
schilders aankocht en navolgende directeuren die lijn min of
Corneille (1927), Pierres et fleurs, 1955
olieverf op linnen, 53,1 x 76,5 cm - 2003 c/o ADAGP, Frankrijk
Eugène Brands (1913 - 2002), 1949
olieverf op jute, 125,0 x 115,0 cm (pag. 168)
Fotografie: Bob Goedewaagen
Collectie Stedelijk Museum Schiedam
meer hebben voortgezet, tot zover Cobra hun belangstelling
had, komt het internationale aspect aan de Cobra-groep in de
collectie en daarmee ook op de tentoonstelling niet naar
voren. Zo ontbreekt de belangrijkste Deen, mede oprichter
en stimulator van Cobra in de figuur van Asger Jorn, maar ook
Carl-Henning-Pedersen, zijn vrouw Else Alfelt, Erik Ortvad
en de twee Deense voorlopers Henry Heerup en Ejler Bille
zijn onvindbaar. Opvallend is ook dat de ruimtelijke kunst die
wel degelijk ten tijde van de Cobra-periode bloeide, er in
Schiedam bekaaid van af komt. Ook daarvoor had in het
buitenland gekocht moeten worden: bij de Belgische
beeldhouwer Reinhoud bijvoorbeeld, of bij zijn Deense
collega Sonja Ferlov.Tot zover het Asger Jorn betreft, mag wel
worden opgemerkt dat Jorn oorspronkelijk wel deel heeft
uitgemaakt van de Schiedamse Cobra-collectie. Hiervan bezat