Niet van horen zeggen
Jan van der Tuijn
179 Musis
Bij naam wordt ik niet genoemd in het boek van Bram Uil
'Niet van horen zeggen'. Ik hang op pagina 89 alleen uit het
raam van de zojuist opnieuw gekraakte woning aan de Korte
Achterweg, achter de vlag van Heineken, omdat zich in het
gehele krakersbezit maar één Hollandse vlag bevond om
tijdens die gebeurtenis uit te steken. Die vlag hadden we
geleend van café De Ster en waarschijnlijk was de uitbater blij
om ons idealisten, die meer praatjes hadden dan dorst, hiermee
kwijt te raken.
Het aardigste aan het boek van Bram Uil is dat het zoveel
verhalen losmaakt. Soms in een enkele zin, zoals waar hij
verhaalt over een Achterwegbewoner die van een lange
kartonnen koker uit de tapijtwinkel en een paar spiegeltjes een
periscoop had gefabriekt waarmee hij het
liefdesleven van zijn bovenburen kon volgen. Of
waar hij vertelt dat bij één van de grootste
kraakacties aan de Lange Achterweg, de
journalisten van Het Vrije Volk hand- en
spandiensten verleenden. Het was
overigens Maijan Meijer die de pers
ervan overtuigde dat de moderne
journalistiek actief deel moest
nemen in maatschappelijke
omwentelingen. 7,e kon zoiets
heel sexy doen als het moest.
Nu maakt Bram de zaken hier en daar
wel wat grootsteedser dan ze in
werkelijkheid waren. Heel wat Schiedamse
krakers was het vooral om het avontuur te doen.
Politieke achtergronden, de woningnood en protest
tegen de consumptiemaatschappij, speelden wel een rol,
maar hadden niet de scherpte van soortgelijke acties in
Amsterdam.
De meeste krakers woonden gewoon bij hun ouders thuis.
Onze maatschappijvisie was eigenlijk simpel en zeer
Schiedams: ALLE gezag was fout, maar commissaris Cees van
der Haagen was best een aardige vent. Zoiets dus.
Wat onder het brede begrip 'gezag' werd verstaan leverde ook
al geen problemen op. Daartoe behoorde iedereen, die geen
strips las en het woord 'aksie' nog op de ouderwetse manier
spelde.
Zelf had ik een woninkje op het smalle stuk van de Laan op
het oog. Met behulp van twee medekrakers lukte het
gemakkelijk om de planken voor de deur te slopen. Ik had de
klauwhamer en een brede, reeds eerder verongelukte beitel
van mijn vader geleend, onder de stellige belofte dat ik hem
's avonds bij het eten ook weer mee terug zou nemen.
Zoals de meeste bouwvakkers had hij er broertje aan dood om
zijn gereedschap uit te lenen. Maar alia..., voor de goede zaak
streek hij met zijn hand over zijn hart.'Maar jij alleen...',
zei hij uitdrukkelijk.
Achter de planken bevond zich nog de oorspronkelijke deur,
zo'n ouderwetse, smalle Schiedamse deur met in het hart een
gietijzeren rooster met een juffertje in het midden.
Dat was een tegenvaller. Gelukkig wist buurman Jan
Pappers raad. Met zijn loper, die in die buurt op alle
deuren paste opende hij het slot en kon ik mijn eerste
zelfveroverde woning betreden waar de
gemeenteslopers - op last van wethouder Chris Zijdeveld -
mij alvast een welkom hadden bereid. De wc-pot was aan
barrels geslagen en de leidingen uit de muur getrokken. Dat
moest de krakers leren. Maar geen nood.na het eten
repareerde mijn vader vakkundig de gemolde waterleiding. Hij
zaagde eenvoudig de aanvoerpijp door en zette op het
afgezaagde stuk een slang met een kraantje, precies zoals in de
bouw. Elektriciteit kreeg ik ook. Een gat was in een paar
minuten in de dunne muurljes geboord en zo hoorde ik tot
de eerste krakers die in een verlicht en van water voorzien
pand woonde. Mijn vader was er niet zo zuinig trots op en
beloofde ook nog te helpen bij het vinden en monteren van
een nieuwe wc. En toen 'ie wegging maakte hij de
opmerking die ik elke dag al van hem te horen
kreeg:'Maak je het niet te laat vanavond'.
Wat ons bezighield waren niet zozeer
argumenten van politiek-
alternatieve aard, dan wel het
ongenoegen met de ongebreidelde
slooplust van het Schiedamse
gemeentebestuur. Niemand van ons
begreep waarom de Lange en Korte
Achterweg zo nodig gesloopt moesten
worden. Of wat er de reden van was dat het
schooltje aan de Laan tegen de vlakte ging
tegelijk met het prachtige, solide hoofdgebouw
in
De Lindenhof. Behalve dat daar de beuk in een
monumentaal pand ging, werd er ook een kapitaal
vernietigd aan prachtig tegel- en marmerwerk,
decoraties en tientallen glas in loodramen. De gemeente
wilde er niets van bewaren. Wij mochten er daarentegen ook
niets van hebben en werden door de slopers letterlijk van de
containers waar al dat moois in verdween weggeslagen.
De verantwoordelijke wethouders speelden elkaar de bal toe,
of gaven elkaar de schuld, net naar dit het beste uitkwam.
Gelijk kreeg je altijd, behalve waar het om besluiten ging.
Die leidden onveranderlijk tot afbraak.
Ondertussen beantwoordden wij het regenteske optreden van
een zich links noemend gemeentebestuur met een niet te
blussen maatschappelijk optimisme. Het optimisme van de
jongeren in de jaren '70 vormt de rode draad in het boek van
Bram Uil. Natuurlijk is het een persoonlijk verslag, met alle
tekortkomingen vandien. Bram Uil heeft het 'niet van horen
zeggen', zo verklaart hij zelf. Maar hij kon natuurlijk ook niet
overal tegelijk zijn.
Wie het allemaal geheel of gedeeltelijk heeft meegemaakt,