I
P. en de Culturele Revolutie
227 Musis
Opening tentoonstelling 'Bram Bogart
in Schiedam een reprise kregen, dat een stevige verbintenis
werd gelegd met CoBra en een aanvang werd gemaakt met
concerten in de aula.
Vanuit de relatie tussen stad en museum gezien, stapte Pierre
Janssen in een opgemaakt en zelfs nog warm bed. Janssens
grootste verdiensten al worden hem andere toegedicht -
liggen niet op de gebieden van nastreven van vernieuwing van
het beleid, collectievorming en zorg voor de historische
collectie, maar op zijn vermogen om het museum vooral
door de televisiereeks 'Kunstgrepen', die hij samen met
regisseur Leen Timp maakte een publicitair draagvlak te
geven. Zijn tentoonstellingen droegen, in vergelijking tot de
durf waarmee Schwagermann te werk ging, al met al een
aanzienlijk behoudender en voor
zichtiger karakter. Janssen zelf in Het
Vrije Volk van 10 oktober 1959;'Een
museum moet iets voor de mensen
doen. Wij zijn geen Louvre. Wij kunnen
niet gaan zitten wachten op bezoekers.
We moeten ze trekken, met rijk geva
rieerde tentoonstellingen, rondleidingen,
jeugdavonden en zogenaamde
ontmoetingen met de kunst'. Zelf gaf
hij daarbij aan welke tentoonstellingen
hij zeer succesvol achtte; Poppendroom
(1957), Man en Paard (1958) Stoute
kinderen, zoete kinderen (1959), Op het
spoor van de mens (1961).
Beeldend kunstenaar en galeriehouder
Frans van der Heide herinnert zich nog
hoe onder Hans Paalman een begin werd gemaakt met het
inlijsten van de Cobrawerken op papier; 'Hier en daar kwam
een map tevoorschijn, met werk dat de kunstenaars onder de
hoede van Schwagermann hadden achtergelaten. Daar was
verder nooit iets mee gebeurd. Hij was trouwens de eerste die
een beetje aardige CoBra-tentoonstelling maakte'.
Als het museum al door iemand 'op de landelijke kaart is
gezet', dan komt die naam vooral toch vooral Hans Paalman
toe. Waar zijn voorganger koos voor een kunst-opvoedende
taak die het museum dichter en vriendelijker bij de mensen
moest brengen, wilde Paalman terug naar kunst, politiek,
educatie en geschiedenis als grondslagen van het
tentoonstelhngsbeleid. In een interview met Aad Wagenaar in
het magazine van de Schiedamse Gemeenschap van maart
1964 nam hij voor het eerst echt stelling: 'Ik denk dat de
mensen eerder uit nieuwsgierigheid voor het nieuwe, het
onbekende naar het museum moeten komen, dan voor
kunstzinnig vermaak dat ze ook via het televisietoestel kunnen
verkrijgen.' Hij wilde dat het museum zich niet zou vastleggen
op één stroming, maar actuele ontwikkelingen zou trachten te
volgen op het gehele veld van de beeldende kunst.
Hij kon hierbij rekenen op de Vereniging Vrienden en op
wethouder M.J.M. van Kinderen. De laatste had niets met
begrippen als 'het op de kaart zetten','vergroten van het
toeristisch potentieel' en 'cultuur-marketing'. Een museum
voor moderne kunst, was een museum voor moderne kunst,
zonder mitsen en maren. Van Kinderen zelf was de eerste om
publiekelijk toe te geven dat hij lang niet alles mooi vond wat
Hans Paalman hem voorschotelde. Maar dat zag hij noch als
kritiek op het instituut noch op het gevoerde beleid.
In zijn beleid trachtte Hans Paalman met wisselend succes
zo dicht mogelijk bij de actualiteit te blijven. Ook de
spraakmakende Salons van de Maassteden die het museum van
1963 tot 1979 organiseerde pasten in dit kader. Het is al te
verleidelijk om uit de naam Salon van de Maassteden af te
leiden dat deze vooral was bedoeld als periodiek podium voor
kunstenaars uit Groot Rotterdam. Paalman neemt deze term
zeifin de mond in 'Veertig jaar verzamelen 1945-1985. De
lijsten van exposanten geven echter aan dat inzenders ook uit
Den Haag, Breda, Amsterdam en Gorinchem en zelfs
Maastricht afkomstig waren.
1968, foto Robert Collette
Zowel de catalogus als de website van het Stedelijk Museum
maken de fout een idealistisch verleden te willen verklaren
vanuit de materialistische hedendaagse rol van toeristentrekker.
In zo'n profiel past Pierre Janssen bovenwei. Hans Paalman
echter bereed met het museum vrolijk de hoge golven die de
storm van Provo, de kunstenaarsprotesten, de Actie Tomaat, de
krakersbeweging en de popart veroorzaakten. Omstreeks het
moment dat Paalman aantrad, richtte Andy Warhol in
New York The Factory en Velvet Underground op (1962).
In Amsterdam verzamelden de eerste Provo's zich rond het
Lieverdje, het bronzen beeldje van Carel Kneulman dat de stad
in 1959 van de sigarettenfabrikant Hunter cadeau had
gekregen en in Parijs maakte Mark Brusse furore met zijn
Clotures; minimal art in het voetspoor van Daniel Spoerri en
Yves Klein. Kunst was een happening en het Stedelijk
Museum Schiedam probeerde daarvan binnen te krijgen wat
mogelijk was. Warhol, Lichtenstein en Rauschenberg, Bram
Bogart, Bonies, Ad Dekkers, Carel Visser, Peter Struycken en
Daan van Golden zijn slechts een paar namen uit de reeks die
het museum met trots presenteerde. Kunstenaars die
vertegenwoordigd waren op die Salons waren onder andere
Jan Sierhuis, Jan van Munster, Beer en Trees Suringh, Hannes
Postma, Klaas en Hedy Gubbels,Wout van Heusden, Lucien
den Arend, Jan van Schoonhoven, Daan van Golden, Woody
van Amen, Bouke Ylstra en Wim Gijzen. Niet bepaald namen
die met de kwalificatie 'lokale kunstenaars uit de regio Groot-
Rotterdam' recht wordt gedaan.
De Vereniging Vrienden liet zich al evenmin onbetuigd.
Los van schenkingen en steun voor het gevoerde beleid,
organiseerde de Vereniging met de gedreven en getalenteerde