229 Musis Vanuit die centrale hal dachten zij toegangen tot beide vleugels. Hierdoor zou op de verdiepingen aanzienlijk meer tentoon stellingsruimte beschikbaar komen. Zeker als de dienstruimten buiten het gebouw zouden worden ondergebracht. Ook hiervoor leek het in gebruik nemen van het Weeshuis der Hervormden een voor de hand liggende oplossing. De plannen kwamen echter nooit verder dan de museum commissie en het archief van het Nederlands Architectuur instituut, dat de plannen van het befaamde architectenbureau Van den Broek en Bakema vanaf 1984 en eerder beheert. Pas jaren later zou het gemeentebestuur, op aandringen van wethouder Luub Hafkamp, er vele tonnen voor uittrekken om Berenschot en Stan Petrusa dezelfde dingen te laten zeggen, die in het begin van de jaren zeventig allang bekend en besproken waren. Ondertussen was de relatie tussen Hans Paalman en het gemeentebestuur allang niet meer wat die in het begin van z'n carrière geweest was. De oorzaak daarvan lag dieper dan de performance waarin de kunstenaar Jan van Schoonhoven zich in 1971 in z'n blote piemel aan burgemeester Roelfsema en een gechoqueerde wethouder Truus de Graaf (1966-1974) vertoonde. Roelfsema kon geen of weinig waardering opbrengen voor eigentijdse kunst. En al helemaal niet waar deze zich zo manifest geëngageerd en provocerend opstelde als de kunst in de jaren zestig en zeventig dat placht te doen. Met Truus de Graaf lag dat anders. Zij voelde zich meer thuis bij contemplatieve kunstuitingen. Met het blikkerend geweld van kunstenaars die fulmineerden tegen het huwelijk van Beatrix en Claus en de consumptiemaatschappij in z'n geheel verwierpen, had zij niets. En al evenmin hep zij over van liefde voor de koele abstracten, waarop het museum zich richtte of de jonge, revolutionaire Italianen. In haar optiek behoorde het museum een oord van rust en overpeinzing te zijn, geen lokale voorpost van een culturele revolutie of erger. Een politiek karakter kregen de tegenstellingen tussen bestuur en directie onder het wethouderschap van Herman Posthoorn (1976 1986). Paalman was allerminst een tacticus. Posthoorn daarentegen miste het gevoel voor de betekenis van het museum. Gerrit Komrij zat er niet erg ver naast, toen hij in 1979 schreef dat het cultuurbeleid in Schiedam werd bepaald door mensen die, omdat zij de Internationale op de mondharmonica konden spelen, dachten zich een oordeel te kunnen vormen over Mozart. De aanleiding was het beruchte voorstel van de PvdA- gemeenteraadsleden Hans Bakker en Hans Konings om de collectie van het museum te verkopen en van het geld een sociaal-cultureel centrum te stichten. De catalogus 'CoBra de kleur van vrijheid', maakt hiervan dat dit voorstel bedoeld was om de discussie over de toekomst van het Stedelijk Museum op gang te brengen. Gesteld wordt dat het van de hand doen van de collectie nooit een serieuze optie is geweest. Het tegendeel is echter waar. Het is te danken aan kunstenaars, museumdirecties, schrijvers, waaronder Gerrit Komrij, en de landelijke politiek - hierin voorgegaan door Joop den Uyl - dat het voorstel het nooit heeft gehaald. Er waren (en zijn) wel degelijk voorstanders voor het idee binnen de Schiedamse politiek. Leefbaar Schiedam gebruikte dit plan tijdens de laatste verkiezingen nog om er stemmen mee te trekken. Het verdere verloop van Paalmans directeurschap wijst ook in dezelfde richting.Voor de lokale politiek was hij na het 'incident Bakker en Konings' persona non grata. Men nam hem kwalijk dat hij steun uit het gehele land had verworven, waardoor de discussie 'niet eerlijk' verliep. Paalman: 'Dat sloeg natuurlijk nergens op. Het werd me ook niet rechtstreeks verweten, hoewel het toenmalig hoofd van de afdeling cultuur Ben Hakkenbroek liet weten dat mijn rol in Schiedam - wat hem betrof - uitgespeeld was. Het stadskantoor ging er met Hakkenbroek van uit, dat ikzelf de landelijke pers, de kunst wereld en de politiek had gemobiliseerd om Bakker en Konings belachelijk te maken. Het tegendeel is waar, dat had Schiedam moeten weten, want het willen verkopen van een museumcollectie staat in Nederland bijna gelijk met vader moord. Met Luub Hafkamp heeft het om die reden al helemaal nooit geboterd. Toen die de museumportefeuille overnam stak daaruit een grote brief dat er met de directeur niet te werken viel. Dus die verhouding was van meet af aan verstoord'. Schiedam kent de gevolgen daarvan. Wat Paalman ook Peter Struycken, Wetmatige beweging van vorm en kleur, colectie Stedelijk Museum Schiedam aanpakte, heette besmet te zijn. Geen voorstel van het museum werd nog serieus genomen, geen tentoonstelling werd georganiseerd of er werden wel problemen omheen gemaakt. Noodzakelijke aanpassingen van het budget werden jaar najaar bepleit, maar werden of niet gehonoreerd of mondjesmaat toegestaan en bestuurders en leden van de gemeenteraad vroegen zich in alle openheid af wanneer 'de bezoeking Paalman' tot een eind zou komen. Waardering bestond er allang niet meer. Integendeel, met terugwerkende kracht werden zwakke plekken in het beleid opgespoord en deze de directeur alsnog aangewreven. Het is jammer om te moeten constateren dat de verkettering van Hans Paalman, twaalf jaar na diens afscheid als directeur van het Stedelijk Museum Schiedam nog steeds voortduurt en dat het het museum aan moed ontbreekt om de in veler ogen - meest boeiende periode uit z'n bestaan, zelfs maar één fatsoenlijke regel te gunnen. Maar, wie de politiek te vriend wil houden, moet het met de geschiedenis niet al te nauw nemen. Hoewel het compleet verzwijgen van 28 jaar cultuurarbeid wel weer héél erg ver gaat.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2003 | | pagina 229