Ruim baan voor Liduina
5ANCTA
Wim Schelberg
243 Musis
Kortgeleden verscheen een door het Fonds Historische
Publicaties Schiedam uitgegeven werkje van de hand van P.G.
Heinsbroek, dat de geschiedenis van de twee zerken van het
graf van Liduina in Schiedam beschrijft. In het vierenveertig
pagina's beslaand verhaal komt een hoop aan bod. Iets nieuws
is er niet echt, afgezien van een aantal veronderstellingen die
niet voldoende onderbouwd kunnen worden. Positief is, dat
weer eens de aandacht wordt gevestigd op het feit dat de echte
Liduina-liefhebber behalve in de Liduinabasiliek ook zeker
een kijkje moet gaan nemen in de Grote Kerk. Wil hij
tenminste de - ook in het verhaal geschetste - wonderen zelf
aanschouwen.
In het verhaal staat de oorsprong en herkomst van de eerste
steen die Liduina's graf dekte centraal. De inleiding tot het
betoog van Heinsbroek zet meteen de toon voor de rest van
het onderzoek. Het rode bontzandstenen sarcofaagdeksel dat in
eerste instantie het graf bedekte van de in 1433 gestorven
Liduina, is vergelijkbaar met vele uit het Friese gebied
afkomstige soortgelijke grafmonumenten, stelt Heinsbroek.
Daarvan wordt algemeen verondersteld dat ze uit de twaalfde
eeuw dateren.Van daar is het nog slechts een kleine stap naar
de volgende vraag, die Heinsbroek de lezer al in de inleiding
voor legt; namelijk hoe het toch mogelijk is dat een zerk uit
de twaalfde eeuw terecht komt op
het veel jongere, vroeg vijftiende-
eeuwse graf van Liduina in
Schiedam?
Voor de beantwoording worden
veel zijstappen genomen.
Ten eerste volgt na de inleiding
een korte schets van de herkomst
en de kenmerken van rode
bontzandsteen. Nu is dat op zich
al een verwarrende term: de
Rijksdienst voor de
Monumentenzorg spreekt van
rode zandsteen of bontzandsteen.
De steensoort, afkomstig uit het
gebied van de Weser en de Main,
dankt zijn rode kleur aan de
ijzerverbindingen die fijn verdeeld
rond de in de steen aanwezige
kwartskorrels voorkomen. In de
twaalfde en dertiende eeuw werd
rode zandsteen onder meer
bewerkt tot grafstenen, sarcofagen
en altaarstenen. Na 1500 wordt
rode zandsteen veel minder
toegepast. De volgende zijstap
behelst vervolgens de vraag of wij
hier te maken hebben met een
'nieuwe' zerk of met een reeds
'gebruikt' exemplaar dat voor de
Ghs-in-hodraam door J. Schmiermann. gemaakt ter gelegenheid
van Liduina in 1933 (coll. Si. Liduina Archief)
dekking van het graf van Liduina indertijd geschikt is
gemaakt. Om hierop een antwoord te geven beschrijft
Heinsbroek nauwkeurig de eerste steen die het graf van
Liduina dekte. Die steen is tegenwoordig in de noordmuur
van het noordkoor van de Grote Kerk in Schiedam te vinden.
In eerste instantie beperkt Heinsbroek zich tot de vorm van
en versiering op de zerk. Beide passen volgens hem volledig
bij de twaalfde-eeuwse zerken die met name in het Friese
gebied bekend zijn. De betekenis van het 'fijne kruisje' in het
bovenste gedeelte van de middenband op de steen waarover
Heinsbroek spreekt - wordt niet onthuld. Heinsbroek geeft
slechts aan niet precies te kunnen vaststellen wanneer dit
kruisje is aangebracht.
Wel heeft de auteur na deze korte beschrijving een vijftal
argumenten die aantonen dat die eerste grafzerk een eerder
gebruikt bontzandstenen sarcofaagdeksel was. Ten eerste, stelt
Heinsbroek, bestaat Liduina's grafzerk uit bontzandsteen, net
als twaalfde-eeuwse bontzandstenen sarcofaagdeksels die wij
kennen uit de twaalfde eeuw. Verder is de vorm
trapeziumvorming, zoals toen gebruikelijk. Ten derde passen de
aard, het patroon en de indeling van de versieringen op de
zerk binnen 'de brede variatie van vormen en patronen' die op
soortgelijke zerken voorkomen. Ook zou, ten vierde, de
aanwezigheid van frijnwerkresten een argument vormen voor
het feit dat het hier om een
bontzandstenen sarcofaagdeksel
gaat. Frijnen is een eindafwerking
van de steen door het hakken met
een ceseel. Hierdoor ontstaan kort
naast elkaar gelegen, evenwijdige
ribbels waarbij de telkens ter
breedte van de ceseel gemaakte
slagen in eikaars verlengde liggen of
een voorgeschreven patroon
vormen. Frijnwerk werd en wordt
nog steeds veel toegepast bij het
maken van hardstenen panelen en
dorpels. Ten vijfde, tenslotte, past de
maat binnen die van het twaalfde
eeuwse sarcofaagdeksel, zo rekent
Heinsbroek voor. Als afbeelding op
de pagina onder de tekst een
reconstructie van hoe het
sarcofaagdeksel er oorspronkelijk
zou kunnen hebben uitgezien.
Ernaast een afbeelding van een in
de St. Pancratiuskerk in Oost-
Blokker (West-Friesland) aanwezige
zerk. De verklarende waarde
daarvan, alsmede die van de
genoemde argumenten, blijft in dit
artikel onbesproken.
Want Heinsbroek gaat verder.
Uitgebreid wordt de bouw-
n de 500e sterfdag