't Gaat niet om Ben
293 Musis
Ben van der Velde heeft kritiek. Kritiek op de kunst en de
kunstenaars, kritiek op de media en kritiek op het door hem
zo genoemde 'kunstblad' Musis dat hij maandelijkse aanvallen
op zijn persoon verwijt. Maar, de keren dat Wethouder Van der
Velde in Musis aan het woord is geweest, betrof het echter
artikelen die door hemzelf zijn gelezen en geautoriseerd. In
een artikel van Peter de Jong in de Maasstad van 28 augustus
en van Ger van Veen in Groot Vlaardingen van donderdag
11 september gaat Van der Velde derhalve tegen zichzelf in de
verdediging. Hij heeft zich ernstig gestoord aan de passage in
het Musis-artikel van april 2002; 'Groenlinks, altijd zo'n
cultuurvriendelijke partij, leverde met Ben van der Velde een
wethouder die de eigenschap heeft menigeen voor het hoofd
te stoten'. Het zijn woorden die de wethouder met
instemming aan Kor Kegel retourneerde, na lezing van het
interview. Nu zegt hij; 'Je reinste onzin. Ik moet
bezuinigingen doorvoeren en probeer dat op een goede
manier te doen. Ik stoot niemand voor het hoofd'. Ook een
zin uit het artikel over het Zomerterras in het september
nummer steekt hem. Hierin wordt betoogd dat de wethouder
vijftigduizend euro had toegezegd, maar uiteindelijk 'slechts'
met veertigduizend over de brug kwam. Dit heeft Musis ook
niet beweerd. Maar goed, ergens in de artikelen in de huis-
aan-huis bladen verwijst Ben van der Velde naar zijn streng
gereformeerde, Vlaardingse achtergrond. Daarmee is z'n foute
exegese, hoewel niet geëxcuseerd, dan toch aannemelijk
gemaakt. 'De kritiek op zijn persoon vindt hij moeilijk te
verteren, volgens Ger van Veen. 'Het gaat', citeert het blad, 'niet
om Ben van der Velde maar om Vlaardingen'. 'Prijsschieten',
noemt de wethouder het. Beide artikelen bevatten echter geen
enkel verweer op inhoudelijke gronden. De Jong en Van Veen
herschrijven exact dezelfde woorden die ook Cornelis Pons in
Musis van oktober 2002 al uit de mond van de wethouder
optekende. Er wordt geen stof gegeven voor nadenken over
het eventuele nut en de noodzaak van bezuinigingen. Niet
toegelicht waarom de dingen anders moeten, geen uitspraken
gedaan over de zin van het huidige beleid. Aan het woord is
een verongehjkt bestuurder, die maar niet begrijpt waar de
kritiek vandaan komt op z'n ondoordachte bezuiniging van
driehonderdduizend euro op het jaarbudget van de
streekmuziekschool, z'n beslissing om de artotheek op te
heffen, de filialen van de bibliotheek te sluiten en de culturele
raad alsmede de adviescommissie beeldende kunst op te
doeken, zonder daar iets anders voor in de plaats te stellen dan
het argument, dat hij persoonlijk heel goed in staat is om te
bepalen wat past in het culturele beleid en wat niet.
Zowel de culturele raad als de adviescommissie noemt hij in
het duale stelsel bovendien overbodig. Kleine aanvragen van
bijvoorbeeld honderd euro behoeven niet aan een culturele
raad te worden voorgelegd. Zijn eigen oordeel noemt hij goed
genoeg. En..., zegt hij, 'ik heb daarbij ambtelijke hulp van
Esther Didden, een gekwalificeerde kracht die met haar
ervaring zeker in staat is om afwegingen te maken'.Voor
grotere projecten (projecten die meer kosten dan honderd
euro..?) roept Van der Velde expertise van buiten in. Het
ontgaat de cultuurbestuurder kennelijk dat het geen pas geeft
om bij kritiek op collegebesluiten een ambtenaar hoe
competent misschien ook - als bliksemafleider te gebruiken.
En al evenmin om extern gezag tussen de coulissen vandaan te
halen, anders dan in een bescheiden adviserende rol. Van der
Velde geeft hoog op van politiek dualisme maar verliest daarbij
die ene grondregel van het Nederlands bestel uit het oog die
zegt dat de portefeuillehouder uiteindelijk alle
beleidsverantwoordelijkheid draagt. Daar heeft Van der Velde
zijn ambtenaren voor. En Berenschot. Het culturele veld
typeert hij in iets vriendelijker bewoordingen als zeikerds en
zwartkijkers. Die denken niet mee en daar hoeft hij dus geen
rekening mee te houden.
De wethouder husselt ondertussen met argumenten.
De maatregel die de streekmuziekschool bijna het
voortbestaan kostte, verdedigde hij met te zeggen dat de mee-
financierende buurgemeenten Maassluis en Schiedam eveneens
bezuinigingen van die orde voorstonden. Dat was echter uit
de duim gezogen. Trots zegt hij ook te zijn op het
Kunstproject 'De Strip' in de Westwijk dat, zegt hij 'meer
bezoekers per jaar trekt dan het Visserijmuseum'. Nu is De
Strip een buurtgericht project dat mensen uit de directe
omgeving met workshops binnenhaalt. Waardevol - daar niet
van - maar niet te vergelijken met een nationaal museum dat
in Vlaardingen conserverende en deels wetenschappelijke taken
te verrichten heeft. Zo'n manke vergelijking typeert het
benauwde kleinsteedse denkraam, waarin de cultuur een
weeldeartikel is.
Ondertussen is iedereen fout die het waagt om kritiek te
hebben op de cultuurwethouder die zichzelf karakteriseert als
'Soms ben ik kort door de bocht, maar dat is nu eenmaal de
mens Ben Van der Velde'. Kunstenaars zijn ondernemers die
moeten verkopen, vindt hij. En ondernemers moeten niet
zeuren om subsidies en al helemaal niet in een slachtofferrol
kruipen. Dat beeldende kunst méér is dan een prent aan de
muur en dat de subsidies op het gebied van beeldende kunst
mede bedoeld zijn om een creatief klimaat in stand te houden,
ontgaat hem.Van leuke plannen van de zijde van kunstenaars
heeft hij nooit iets vernomen. Van meedenken al evenmin. Op
een door hem uitgeschreven enquête kreeg hij slechts acht
antwoorden. En, zegt hij, 'de kans om in te stappen en het met
elkaar te doen, wordt niet aangegrepen'. Die formulering is
wat ongelukkig als je de klemtoon per abuis verkeerd legt
toegegeven. Maar niet zo ongelukkig als de gevolgtrekking die
Van der Velde daaruit meent te moeten maken;'Maar
misschien wil de sector kunst dat ook niet, want als je
meedenkt ben je toch een beetje onderdeel van het beleid, en
dat moetje willen'.
Tegen Cornelis Pons zei de wethouder in oktober 2002 echter
iets heel anders; 'De maatschappelijke functie van activiteiten
op het gebied van kunst en cultuur behoeft versterking.
Van kunst- en cultuurinstellingen verwachten wij dat zij naar
buiten treden om inwoners kennis te laten maken met hun
producten en burgers te stimuleren aan activiteiten deel te
nemen'. Hoe de wethouder dat denkt te bewerkstellingen
wordt uit zijn handelen niet duidelijk. De instellingen eerst
uitkleden en hen vervolgens het verwijt maken dat ze de straat
niet op durven, is niet de goede weg. Een aardige man hoor,
Ben van der Velde. Politiek correct ook. Alleen niet te
overtuigen van het feit dat een cultuurbeleid iets heel anders
en heel veel méér moet zijn dan een persoonlijke mening.
Of een duur betaald standaardverhaal van Berenschot. HvdS