Ook katholiek, maar gezelliger
Henk Slechte
391 Musis
Halverwege de 20ste eeuw bestond de economische elite van Schiedam
nog steeds uit leden van distillatenrsfamilies als Melchers, Wittkampf,
Dirkzwager, Beukers, Nolet, Zoetmulder, Van der Tuyn, Gouka en
Jansen. Die elite was ontstaan in twee eeuwen economische
monocultuur, waarin de alcoholindustrie domineerde en de branders en
distillateurs de stad bestuurden. Na de teloorgang van de
'hoofdindustrie' aan het eind van de 19de eeuw, hebben die families
nog lang de elite van de stad gevormd. Ze hadden toen echter niet
meer het alleenrecht op de eerste rij bij officiële plechtigheden en op
kapitale huizen in de beste buurten. Tot de nieuwe families die deel
van deze elite gingen uitmaken, behoorde de familie Kester, waarvan
de Schiedamse grondlegger in 1899 aan het Broersveld een
banketbakkerij begon, die snel uitgroeide tot N. V.W. Kester en later
Banketfabriek W. Kester B. VWim Kester (1940) was de laatste
directeur. Hij vertelt hoe het was om op te groeien in het gezin van
een vooraanstaande en rooms-katholieke ondernemer.
"Ik ben een snelle eter. Als ik met anderen aan tafel zit, ben ik
altijd het eerst klaar. Dat komt door de kostschool. Mijn vader
was altijd met de zaak bezig en had weinig tijd voor zijn
gezin. Hij vond het normaal dat wij na een paar jaar gewone
lagere school, naar kostschool gingen en mijn moeder legde
zich daarbij neer. Hij vond een kostschool beter dan een
school in Schiedam, waar je bovendien in contact kwam met
kinderen uit milieus die mijn ouders minder geschikt voor ons
vonden. We waren rooms-katholiek en kwamen pas veel later
ook met andersdenkenden in aanraking. Ik heb tot en met de
vierde klas op de Bernardusschool gezeten, maar op mijn
tiende ging ik naar kostschool, eerst in Zeist en later in
Amersfoort en Weert. Op kostschool verliepen de maaltijden
in hoog tempo. Het eten stond wel op tafel, maar we moesten
eerst bidden en mochten pas aanvallen na het tweede
kruisteken. Onder het bidden nam je door je oogharen de
situatie op tafel op, om meteen na het kruisteken als eerste bij
de appelmoes of het lekkerste beleg te kunnen zijn. Je moest
wel dooreten, want als je er niet snel bij was, kwam je tekort.
Mensen die op kostschool hebben gezeten, raken dat nooit
meer kwijt. Ik herken ze in een restaurant onmiddellijk.
Ik vond het zo erg op die kostschool dat mijn moeder in het
begin in een pension ging wonen om mij op te kunnen
zoeken. Maar ja, in die tijd volgden de meeste moeders toch
de opvattingen van hun man, zo ook de mijne. Bovendien was
het in ons milieu gewoon dat kinderen naar kostschool
gingen. Omdat ik zo ongelukkig was en dat duidelijk liet
merken, gingen mijn ouders te rade bij de jeugdpsychologe Sis
Heyster, toen een beroemdheid die wekelijks opvoedkundige
adviezen gaf in de Libelle. Zij was het met mijn moeder eens
dat een kostschool niet echt goed was voor een kind, maar
vond toch dat het in ons geval anders lag. Omdat mijn vader
dominant was en zich alleen met de zaak bezig hield, was een
kostschool voor ons toch beter. Op die St. Jozeikostschool m
Zeist zaten meer jongens uit ons katholieke milieu, zoals Carel
en Jan Albert Nolet, en Karei Kappelhof.
Na de lagere school in Zeist, ging ik naar de kostschool
St.Louis in Amersfoort. Ik zou daar de MULO volgen, maar
Foto's: Jan van der Ploeg
na een jaar was ik weg. Ik vond het er verschrikkelijk en ging
naar de handelsdagschool van het Bisschoppelijk College in
Weert. Daar mocht ik extern bij een familie die, natuurhjk via
die school, door mijn ouders was uitgezocht. De eerste familie
ging wel, maar ik haalde lage cijfers en moest voor straf intern.
Toen vader vond dat ik genoeg was gestraft, mocht ik weer
extern. Die tweede familie was geweldig, een warm gezin met
een leuke dochter waar ik hevig verliefd op was. Met haar heb
ik voor het eerst gezoend.
Dat kostschoolleven tussen mijn tiende en mijn zeventiende
heeft een niet altijd positieve invloed op mijn leven gehad.
Het was gespeend van warmte, en normale menselijke
gevoelens werden onderdrukt. Dat gold zeker voor seksuele
gevoelens en dat was voor ons pubers moeilijk. De verhalen
over fraters die 's avonds kwamen kijken of je je handen wel
boven de dekens had, zijn echt waar. Er heerste ook een
schaamtecultuur. Als je ziek was, moest je 's avonds naar het
spreekuur van de frater. Ik had door mijn heimwee eczeem en
moest mijn broek laten zakken, waarna de frater me
onderzocht. De andere jongens moesten zich dan omdraaien.
Stel je voor dat die iets zouden zien. Daar kreeg je
geblokkeerd gedrag van.