hiet enige wat me nog in Schiedam trekt zijn de
De handelsdagschool was niet bedoeld als voorbereiding op
een loopbaan in het familiebedrijf. Mijn jongere broer Hans
leerde voor banketbakker, maar ik mocht best iets anders gaan
doen. Hans ging inderdaad in ons bedrijf werken en kreeg de
leiding over de productie. Zelf maakte ik, terug in Schiedam,
in Rotterdam de MULO af. Daarna ben ik naar de
particuliere HBS aan de Westersingel in Rotterdam gegaan.
Daar kwam ik de jongens uit Schiedam weer tegen.
We volgden ongeveer hetzelfde patroon: de eerste jaren de
lagere school in Schiedam, de laatste jaren daarvan en de eerste
van het voorgezet onderwijs op kostschool, en rondje
achttiende terug naar huis voor een vervolgopleiding in
Rotterdam. Ik reed elke dag op mijn 'Puch met potje' van
diploma's en dus geen geldige reden om 'nee' te zeggen.
Wij woonden aan de Burgemeester Knappertlaan 148, maar
toen ik terugkwam van kostschool, waren mijn ouders
verhuisd naar nummer 169, een huis dat mijn grootvader had
laten bouwen. Hij was de zoon van een tuinder in het
Westland en omstreeks 1890 naar Schiedam vertrokken.
Die desertie naar Sodom en Gomorra was voor zijn vader
reden hem te onterven. Mijn grootvader kwam naar
Schiedam, omdat hij geen tuinder maar bakker wilde worden,
en dat is gelukt. Hij was een eigenwijs man die patroon na
patroon versleet en toen besloot dan maar eigen baas te
worden. In 1899 opende hij zijn eigen bakkerij aan het
Musis 392
Schiedam naar Rotterdam en was stinkend jaloers op Carel
Nolet die een NSU met versnellingen had.
Na de HBS ging ik naar Nijenrode, maar daar ben ik kort
gebleven. Ik ben geen extraverte man en geen spreker in het
openbaar. Dat moest je op Nijenrode wel zijn. Ik herinner me
mijn eerste optreden, een spreekbeurt waarvoor ik als
onderwerp 'de emancipatie van de katholieken in de 19de
eeuw' had gekozen, een thema dat mij hogelijk interesseerde.
Ik was helaas de enige, wat bleek uit het uitblijven van
discussie. Ik zat op de verkeerde plek en ruilde Nijenrode voor
de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam.
Helaas moest ik daar al na een jaar ophouden, omdat onze
boekhouder de ziekte van Parkinson kreeg, en mijn vader me
nodig had in de fabriek. Het was 1965 en ik vond dat
normaal. Als je vader dat vroeg in het belang van het
familiebedrijf deed je dat zonder zeuren. Ik had bovendien alle
Broersveld 67, op de plaats van het huidige winkelcentrum.
Mijn grootvader had zijn bestemming gevonden. Later werd
de bakkerij de Banketfabriek W. Kester B. V en begon de
onstuimige groei, met uitbreidingen in 1905, 1912, 1914,
1916, 1920, 1923 en 1924. Mijn grootvader verdiende snel en
veel. Hij had in de jaren twintig zelfs luxe paarden en een
calèche. Die spande mijn vader in en dan ging hij met zijn
ouders het Westland in. Het ging de familie zo voor de wind
dat mijn grootvader 1931 de Schiedamse architect Piet Sanders
de dubbele villa op de hoek van de BK laan en de Jacob
Catslaan liet ontwerpen. Het huis op de hoek was nummer
169, daar ging mijn grootvader wonen. Sanders ontwierp aan
de BK laan ook huizen voor zichzelf en de Schiedamse familie
Jonker Roelants. Hij had zijn eigen ideeën over ontwerpen.
Zo hoefden de kamers van de dienstboden geen verwarming
te hebben en moesten de ramen in de keuken zo hoog zijn