nneringen en de mensen
dat de meisjes niet naar buiten konden kijken. Dat vonden
mijn grootouders belachelijk en het is dan ook niet gebeurd.
Mijn grootvader bouwde het huis voor mijn vader, die hem in
de fabriek opvolgde. Na de dood van mijn grootvader is ons
gezin er ook gaan wonen. Ik heb er gewoond van 1957 tot
mijn trouwen in 1967.
Datje opgroeide in een welgesteld milieu, merkte je op de
lagere school vooral aan je vriendjes. Op de Bernardusschool
had ik een vriendje dat maar één (speelgoed)paard en wagen
had. Ik had ze voor het kiezen. Met Sint Nicolaas had ik een
tafel vol cadeaus en kreeg hij niets. Dat vond ik
verschrikkelijk. Wij waren in materieel opzicht dus zeer te
benijden, maar we hadden wel een kindeijuffrouw voor dag
en nacht. Dat was vreselijk, vooral als ze ons in de kast
opsloot, omdat we lastig waren. Als mijn ouders uit gingen,
bijvoorbeeld naar de wintersport, waren wij geheel aan haar
luimen overgeleverd. En dan moesten we na de vierde klas
ook nog naar die vreselijke kostschool. Mijn ouders gingen
om met mensen uit het bedrijfsleven, zoals Rien Jongepier van
drukkerij van 't Hoff Jongepier aan de Lange Haven,
Lambert Vincent van Vincent Verwarming, John Melchers van
de distilleerderij De Olitant en Daan Van derTuyn van de
distilleerderij Wenneker, met wiens zoon mijn zusje
Annemieke getrouwd is, maar ook met mensen uit vrije
beroepen, zoals internist Kees Taverne, advocaat RientsVan
Kinderen en huisarts André Kunze. Hun kinderen ontmoette
ik op de tennisbaan en later in de Tafelronde en de Sociëteit
De Vrijheid. Mijn vader is nooit lid geweest van de Rotary of
de Lions, maar wel van de Sociëteit. Dat was zijn wekelijkse
uitje dat hij nooit verzuimde. Daar had hij zijn vrienden en
daar is hij tot op hoge leeftijd blijven komen.
Doordat ik 10 jaar op kostscholen had doorbracht, was mijn
jeugd maar gedeeltelijk Schiedams. Ik weet uit mijn prilste
herinnering dat mijn vader altijd met de zaak bezig was.
Mijn moeder kwam uit Den Haag en voelde zich in Schiedam
niet thuis. Dat beperkte hun sociale leven. De Tweede
Wereldoorlog was een uitzondering. Toen de oorlog uitbrak
hadden mijn ouders, dankzij de fabriek, veel grondstoffen.
Ze ruilden meel en suiker voor groenten en vlees, en moeder
kookte dagelijks voor 10 tot 20 mensen. Het waren iedere dag
dezelfde mensen die eten bij ons kwamen halen. Het was net
een gaarkeuken. Waar die mensen vandaan kwamen, weet ik
niet. Ik denk dat de kerk daarin bemiddelde, 's Avonds was het
bij ons altijd vol met gasten. We hadden een vleugel. Daarop
speelde notaris Fons Blaisse van de Nieuwe Haven, en veel
kennissen kwamen luisteren. Als het na spertijd werd, bleven
de mensen slapen. De oorlog verbroederde.
Terug in Schiedam, begon mijn tweede Schiedamse jeugd.
Dat ging eerst wat stroef, omdat je na al die jaren kostschool
niet direct aansluiting vond. Veel kinderen van de lagere school
waren in Schiedam gebleven en hadden hun eigen vrienden
kring gevormd. Ons sociale leven was bovendien afgestemd op
ons milieu en dus vooral goed katholiek. Dat betekende toen
datje sportte bij katholieke verenigingen. Om te hockeyen
moesten we lid worden van Spirit, want dat was katholiek.
Ik was liever naar Asvion gegaan, maar dat kon niet, want dan
hockeyde je niet katholiek. Toen ik me bij Spirit niet thuis
voelde, ging ik naar Aeolus in Rotterdam, ook katholiek maar
gezelliger. Hetzelfde gold voor tennissen. SLV was de leuke
club, maar wij waren verplicht lid van het - katholieke -
Game. Toch heb ik aan die jaren goede herinneringen.
We woonden in een heerlijk huis met veel ruimte en ik kon
goed opschieten met mijn broer. We hadden kamers genoeg,
maar sliepen samen op één kamer, omdat we dat gezellig
vonden. Ons huis leende zich goed voor feesten. In de hal
konden we dansen, en dat hebben we dan ook gedaan. Er kon
heel veel, zolang we de huisregels maar in acht namen.
Ik werd voorbereid om directeur van de fabriek te worden
door als volontair in Engeland en Duitsland te werken.
Onze fabriek had op zijn hoogtepunt 100 tot 120
werknemers. De winkel was er ook nog. Daar is tot 1986
gebak en taart verkocht, die in de banketbakkerij was gemaakt
en niet in de fabriek. Die winkel was in Schiedam een begrip.
De fabriek stond er naast en maakte crèmekoekjes, spritsen en
later diverse reformproducten, in het begin onder de naam
Kester, maar na de oorlog onder een zogeheten private label.
Dat betekende dat iedere supermarkt er zijn eigen merknaam
op kon zetten. Dat kwam door de opkomst van de
supermarkten na 1950. Die waren onze belangrijkste afnemers
en wilden alles verpakt hebben en met een 'private label',
zodat ze zelf de prijzen konden bepalen.
Ik heb 26 jaar in die fabriek gewerkt, uiteindelijk als directeur.
Met gemengde gevoelens, want ik was bever accountant
geworden. De fabriek kreeg steeds meer te maken met een
tekort aan orders en een teveel aan voorraad. We hebben
geprobeerd met anderen samen te werken, maar dat is niet
gelukt. Dat tekort aan orders en de overproductie maakten de
verantwoordelijkheid zwaar. We leverden kwaliteit, maar bleven
met een marktaandeel van 2% te klein. In 1991 was het
voorbij en zijn we gestopt. We hadden de grond en de
gebouwen al in 1990 aan de gemeente verkocht. De mensen
zijn netjes weg gekomen. Ik heb nooit spijt gehad, maar was
toch bhj en ook wel opgelucht, toen ik in 1991 de deur achter
me kon sluiten. Er is een grote rust over me gekomen. Ik ben
blijven werken, als buitendienst medewerker voor
marktonderzoekbureau Information Resources.
Bij al die zorgen was de Tafelronde een grote steun. Daar kon
je over je problemen praten met mensen die je begrepen.
Dat luchtte op, maar je moest het natuurhjk wel zelf
opknappen. Ik verhuisde in 1972 naar Hillegersberg, omdat
mijn vrouw daar vandaan kwam en niet in Schiedam wilde
wonen. Toch bouwden we in Schiedam een sociaal leven op,
nadat Ad de Koning van Bols me had gevraagd voor de
Tafelronde, een serviceclub waar je tot je veertigste lid van
kunt zijn. In die club zitje met leeftijdgenoten die ongeveer
dezelfde toppen en dalen in hun professionele leven
tegenkomen als jij. De Tafelronde is mijn sociale plechtanker
in Schiedam geworden. Daar heb ik vrienden voor het leven
gemaakt. Nadat we veertig waren geworden, moesten we er
uit en gingen we naar de 40+ club. Dat is met dames en puur
voor de gezelligheid. In 1982 werd ik voor de Sociëteit
De Vrijheid gevraagd. Ook daar kom ik graag. Ik ben een
luisteraar en geniet van de verhalen die ik daar hoor, vooral
van nieuwe leden die ik niet kende. In die twee clubs heb ik
me altijd heerlijk gevoeld.
In het begin wilde ik graag naar Schiedam terug. Daar had ik
een belangrijk deel van mijn jeugd doorgebracht, daar had ik
mijn Tafelronde en mijn sociëteit en vooral mijn vrienden.
Nu zou ik niet meer terug willen. Ik kom er veel, maar
herken steeds minder. Het enige wat me nog in Schiedam
trekt, zijn de herinneringen en de mensen. De sluiting van de
fabriek is 13 jaar geleden, maar ik heb nog regelmatig dezelfde
droom: teveel productie, te weinig orders."
393 Musis