Avondstemming
137 Musis
'Duur? Welnee, er zijn veel betere op de markt. Maar voor
mijn werk voldoet deze prima. Je kan er ook goed
sprinkhanen mee ontvangen.'
Maar nu even niet. Geen sprinkhaan roert zich. Na die blauw-
borst blijft de ether leeg en het landschap ook. De duisternis
kruipt naderbij. Een kwartiertje zitten we zwijgend en
afwachtend in het gras. Op een hoestende koe na is alles stil.
Onwerkelijk, met die krans van verlichte steden om ons heen.
Wat doet de rest van de mensheid op dit moment? Een mooie
natuurfilm kijken op National Geographic? Ben weet het ook
niet: 'Ik denk dat dit plekje nog te nieuw is. Het moet nog
worden ontdekt. Heel af en toe kom ik hier wel eens iemand
tegen die zijn hond uitlaat.'
Een goed moment om te vragen wat hij hier zelf te zoeken
heeft. Wat trekt hem zo in de natuur? 'De rust,' antwoordt hij
onmiddellijk.'Dat je rust ervaart.'Wat bedoelt hij daarmee?
De onverstoorbaarheid? Dat de natuur, in tegenstelling tot de
mens die altijd bezig is de wereld om hem heen te veranderen,
de onwrikbare orde der dingen vertegenwoordigt?
Daar valt iets voor te zeggen. Een automodel ondergaat jaar in
jaar uit een nieuwe restyling, de brandgans heeft al
tienduizenden jaren hetzelfde voorkomen.
'Ik ben met de natuur opgegroeid,' zegt Ben. 'Van De Bilt
verhuisden we naar Bilthoven, naar een huis in het bos.
De school stond ook in het bos. Het was een afgelegen plek.
Ik had weinig vriendjes. Ik had alleen de natuur om mee te
spelen. Mijn moeder gaf me plantjes. En boeken over plantjes.'
Een zwerm muggen strijkt zoemend op ons neer. Tijd om op
te breken. We trekken dieper de polder in over de Harreweg,
de Woudweg, de Willemsoordseweg. De groeiende duisternis
vormt geen enkel beletsel voor Ben om op koers te blijven.
Hij is net Japi uit het boek van Nescio. Die bepaalde aan de
klank van de rails feilloos waar ergens in nachtelijk Nederland
de trein zich bevond. Ben oriënteert zich op de bochten in de
weg. En op de lantaarnpalen. Vuistregel: de Schiedamse
polderwegen zijn onverlicht, langs die op Vlaardings
grondgebied branden lampen.
Op een donkere kruising staan we stil. 'Als we geluk hebben,
zien we hier onze eerste vleermuis,' fluistert Ben. De voor
grond is zwart, de lucht een paar tinten lichter. De perfecte
achtergrond om vliegende objecten waar te nemen. Ben houdt
de detector gereed. En waarachtig. Daar valt opeens een stuk
nachtleven uit de lucht. Een zwart silhouet veegt langs de
horizon met de grillige bewegingen van een krant op de
wind. Hevig gesnerp in de detector. 'Dwergvleermuis,'
mompelt Ben. Hij maakt een aantekening in zijn boekje.
Aangemoedigd door dit eerste succes, besluiten we te wachten
op de kerkuil die in de aangrenzende boerderij huist.
Hij heeft jongen en zou rond dit tijdstip op voedsel moeten
jagen. Na een minuut of twintig geven we het op. Ook deze
internetuil laat het afweten. Met stramme botten stappen we
op de fiets en zetten koers richtingVlaardingse Vaart. Achter
het ziekenhuis moet het nu wemelen van de vleermuizen.
Het is bijna middernacht en aan de hemel zijn een paar
sterren verschenen, maar ze verbleken bij het licht van de
tientallen zonnen die opkomen boven de kassen in het
Westland. Ben ergert zich ondertussen aan het geratel van de
derailleur, het verstoort de ontvangst op de detector. Op de
Willemsoordseweg stappen we af en posteren ons onder een
groepje wilgen. Langs dit weggedeelte staan wel lantaarns.
Op het licht komen zwermen insecten af en dus ook
vleermuizen. Volgens ons elektronies oor fladderen ze af en aan
maar een goede waarneming wordt verhinderd door het
autoverkeer dat met hoge snelheid voorbijraast. Het asfalt
betreden is een hachelijke om niet te zeggen levensgevaarlijke
onderneming. Desondanks slagen we erin een paar rond-
duikelende schimmen tussen de boomtoppen te ontwaren.
Ben noteert secuur plaats, tijdstip en aantal in zijn boekje.
En dan nu op naar die befaamde ziekenhuiskolonie.
We fietsen langs het zwarte water van de Vaart. Ondanks het
late uur roeren de nabije A20 en de Burgemeester Heusdens-
laan zich duchtig. Bij het ziekenhuis turen we in de lucht tot
we nekkramp krijgen. Geen vleermuis te bekennen. 'Voor
waarnemingen in het veld moetje geluk hebben,' zegt Ben.
'Op sommige avonden kom je ogen en oren tekort, andere
avonden wachtje urenlang op niks.'
Hij spreekt uit ondervinding. Wie ben ik om zijn verklaring in
twijfel te trekken. Maar een half uur later, bij het inladen van
de fiets op een door kil neonlicht beschenen pleintje vol
slapende auto's in Schiedam-Noord, denk ik: mensen die in
deze streek van de natuur durven houden, moeten over een
optimisme beschikken dat net zo onbegrensd en
onverwoestbaar is als de natuur zelf.
NASCHRIFT
Een paar weken na deze fietstocht brachten mijn vrouw, mijn zoon en
ik met Michel Knijpers van de Kerkuilenwerkgroep Zuid-Holland
een bezoek aan een boerderij in Midden-Delfland. Het was dezelfde
boerderij waar Ben en ik 's nachts vergeefs op het verschijnen van de
kerkuil hadden gewacht. Deze keer hadden u>e audiëntie aangevraagd
en verliep alles van een leien dakje. De boer nam ons mee naar de
schuur, Michel liep naar binnen en kwam even later terug met een
jonge kerkuil op de hand. Het dier, een week of zeven oud en een van
de drie exemplaren uit het nest, was al bezig dat typische witte,
spookachtige gezicht te ontwikkelen. Met zijn oranje ogen wierp het
ons argwanende blikken toe. Toch liet het zich gewillig en zelfbewust
bewonderen, alsof het net zo trots was op zijn verenpracht als Michel,
die de vogel met groot ontzag behandelde. Hij legde uit dat het ene
oor van deze uilensoort net iets hoger in de kop zit dan het andere.
Die specialiteit stelt de vogel in staat exact te berekenen waar zijn
prooi zich bevindt en met welke snelheid hij zich naar beneden moet
storten om het voedsel te grijpen.
Helaas behoeden die radaroren de kerkuil niet voor botsingen met
auto's. Dergelijke botsingen komen dikwijls voor en lopen meestal
fataal af. Deze uil vliegt laag boven de grond, op ongeveer dezelfde
hoogte als waar autoruiten zich bevinden. Desondanks weet de
kerkuil zich in bescheiden aantallen in Midden-Delfland te
handhaven. Vorig jaar werd zelfs een nieuw broedpaar gesignaleerd.
De eieren kwamen niet uit, maar dat was een gevolg van de extreem
hete zomer. Want behalve de mens heeft de kerkuil nog een geduchte
vijand: de natuur zelf.