Jan van Bergen en Henegouwen Najaar 1988. Met de uitroep 'ik ga leven in de stad van Reve'
zegde ik mijn toenmalige collega's en woonplaats -de
voormalige marinestad H. aan het Haringvliet- vaarwel. Ik had
daarbij onwillekeurig een gebaar gemaakt dat ik van Reve
kende. Een gestileerd gebaar van vreugde, waarbij hij zijn
gebalde vuist opheft ter hoogte van zijn slaap.
Ik had een betrekking bij de Schiedamse openbare bibliotheek
aanvaard. Uit een literaire woestijn was ik terecht gekomen in
een literaire oase. Tijdens de eerste weken in Schiedam werd
ik bijgepraat. De stad had in de loop der eeuwen onderdak
geboden aan een groot aantal schrijvers. En niet de minsten. Ik
kon tevreden vaststellen dat Reve zich in goed gezelschap
bevond.
'Ik moge U voorstellen, dat wij
elkander spoedig ontmoeten,
misschien in de grote stad A.,
misschien in de dromerige
provinciestad S. Mijn adres
ligt op 20 minuten lopen van het
station van de ijzeren spoorweg,
Schiedam-Rotterdam West
geheten. In de ***!aan is altijd een
gratis parkeerplaats, zulks voor het
geval U met een automobiel wenst
te komen. Alsdan moet ik U
tevoren wel aanwijzingen geven
van hoe te rijden. Dat is stom
eenvoudig, maar U dient het wel
te weten, teneinde niet in een
geheel ander oord te belanden.'
(Brief van 9 juni 1988 aan Rudi van
Dantzig; uit Brieven aan een
Aardappeleter.)
De volksschrijver stond in het middelpunt van de
belangstelling. Op veertien december zou hij 65 jaar worden
en zijn boek Bezorgde ouders stond op het punt van
verschijnen. Journalisten wisten de weg. De Nassaulaan leek
binnen ieders bereik te liggen. Circus Reve draaide overuren.
Spreekstalmeester Schafthuizen had de regie en behield het
overzicht.
In die hoogtijdagen liep ik Gerard Reve voor de eerste maal
tegen het lijf. Het was bij het -inmiddels gesloten - kleine filiaal
van de Mensenvriend aan het begin van de Lange Nieuwstraat.
Ik stond op mijn beurt te wachten bij de vleeswaren, toen een
van de klanten een bestelling plaatste, herkende ik Reves
stem. Ik wist dat hij in de stad was. Op weg naar huis reed ik
graag even om, om te kijken of er al licht brandde in het huis
aan de Nassaulaan. Bijna onherkenbaar schuifelde Reve achter
zijn karretje, met daarin: twee flessen rode wijn, een halfje
bruin, een rol mariakaakjes, een leverworst, een stuk kaas en
1 ons boterhamworst. Mijn hart sloeg over, terwijl de andere
klanten opmerkelijk rustig bleven. Zij wogen rustig hun
groenten en fruit af of er niets aan de hand was. Dat kon ik
niet en ben onverrichter zaken naar huis gegaan. In de
namiddag ben ik terug gegaan voor de boodschappen die ik te
doen had. Twee flessen rode wijn, een halfje bruin, een rol
mariakaakjes, een leverworst, een stuk kaas en 1 ons
boterhamworst.
'Op zijn vijfenzestigste verjaardag breng ik hem een bos
bloemen', blufte ik tegen mijn collega's. Maar toen de dag daar
was, krabbelde ik terug. Ik had simpelweg de moed niet.
14 december 1990. Twee jaar later durf ik het wel. Tijdens mijn
lunchpauze rijd ik met een bos tulpen naar de Nassaulaan. Ik
bel aan. Joop doet open en neemt de bloemen in ontvangst. Hij
bedankt vriendelijk. Blij dat ik niet ben binnen gevraagd, fiets
ik terug naar de Lange Haven en ga aan het werk op de
studiezaal. Mijn herinneringen aan die middag staan tot op de
dag van vandaag in een merkwaardig licht. Rond een uur of
vier staat Maarten 't Hart aan mijn bureau. Hij stelt een vraag,
die ik mij niet kan herinneren. Ik durf hem niet te vragen of hij
bij Reve op verjaardagsvisite is geweest. De werkelijke reden
van zijn bezoek blijkt bij het verschijnen van zijn roman De
Nakomer. In het laatste hoofdstuk bezoekt de hoofdpersoon de
bibliotheek aan de Lange Haven. De boeken die hij raadpleegt,
blijken ook in werkelijkheid deel uit te maken van onze
collectie.
Musis 168