Stukken goed! Theo Gootjes In de acht jaar dat Gerard Reve ten huize van Joop Schafthuizen in Schiedam verbleef ging hij zoals een goed katholiek betaamt, op zondag naar de hoogmis in de basiliek van de Heilige Liduina, waar pastoor Vismans de dienst uitmaakt. Ook was de pastoor zijn biechtvader en geestelijk raadsman. Nu de schrijver het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld, is de oprechtheid waarmee hij zich tot het rooms- katholicisme bekeerde wederom onderwerp van discussie. Geboren in Amsterdam als zoon van een communistische journalist die hem opvoedde in een antigodsdienstige geest. In 1966 liet Reve zich dopen in de Katholieke Kerk, wat bij velen opzien baarde. In een tijd dat het katholicisme in Nederland op zijn retour was, shockeerde Reve de culturele elite door lid te worden van een instituut dat een strenge seksuele moraal voorstaat. Wat de Kerk zegt over homoseksualiteit staat zo in contrast met Reve's eigen herenliefde dat zijn bekering wel scherts moest zijn, dacht en denkt menig bewonderaar en criticus. Toch zijn er ook publicisten die niet twijfelen aan de oprecht heid van Reve's geloofsleven. De ongeschoeide karmeliet Frans Vervooren schaarde in de studie Eigenlijk geloof ik niets (Nijmegen 1990) Reve zonder omwegen onder de groten der mystiek, naast Sint Johannes van het Kruis en Sint Theresia van Avila. Een beetje anders was Reve wel, erkende pater Vervooren: Reve's 'verrijking van de christelijk-mystieke traditie' was de homoseksuele eros. Ook Antoine Bodar gelooft Reve's geloof: "Zoals hij schrijft, zo is hij ook echt. Natuurlijk is het een rare snijboon en is hij ironisch, maar ironie is een serieuze zaak". Vier jaar vóór zijn doop verklaarde Reve over zijn ontluikende godsdienstigheid reeds: "Ja, ik geloof namelijk - en dat klinkt onsmakelijk en banaal - dat je niet kunt leven en werken zonder geloof. En met geloof bedoel ik niet iets leerstelligs of gezag aannemen. Ik voel heel veel voor het katholieke geloof Van alle vormen van beleving van christelijke openbaring vind ik het katholicisme wel de volledigste, die mij het diepst raakt. Omdat het de diepste, grootste, hoogste mystiek en de allerkinderachtigste nuchterheid aan elkaar paart". Wie kent hem echter beter als gelovig katholiek dan Reve's biechtvader de eerwaarde pater Vismans, die zich nog herinnert hoe de psychiater ook in de jaren '60 van de vorige eeuw de patiënt allereerst de vraag stelde tot welke religie deze behoorde. Was dit het katholieke geloof dan ried hij steevast aan eerst maar eens ter biecht te gaan. Vismans: "Mijn gesprekken met Gerard lagen niet op psycho sociaal terrein, maar gingen van mens tot mens. Hij zei wel eens vreemde dingen maar ik zag hem daardoor zeker niet als patient. Bovendien..., bij een psychiater wordt je hele leven door- en omgespit, maar blijft de patiënt toch met z'n verleden zitten, met alle fouten, vergissingen en misvattingen vandien. In de biecht krijg je daarentegen vergeving en absolutie. In feite doen en kunnen wij veel meer dan waartoe een psychiater bij machte is. Daarbij is de biecht stukken goedkoper en heeft eeuwigheidswaarde bovendien. De heilige maagd Maria had een belangrijke plaats in de geloofsbeleving van Gerard Reve. Hij plaatste haar zelfs boven haar zoon Jezus, die hij maar een zenuwenlijer vond. Hoe gaf hij vorm aan zijn Mariaverering? Als hij hier in de kerk was stak hij altijd een kaarsje op en sprak in alle stilte en bescheidenheid zijn gebeden uit tot de heilige maagd. Als hij over haar schreef of sprak vatte hij dat altijd in vreemdsoortige termen samen. Ik heb hem echter altijd ervaren als een gewone gelovige man. Hij was zich bewust van het feit, dat als je iets bereiken wil van iemand, dat je dat het beste via zijn moeder kan doen. Ja, Maria was voor hem de baas". Vismans beschouwde Reve als een dolende ziel, een zoekend mens. "Dat vind je ook terug in zijn werk". En natuurlijk kent Vismans de moeilijk te vatten relatie tussen Reve en de kerk. Al in hetzelfde jaar dat hij zich openlijk tot het rooms katholicisme bekeerde, publiceerde hij in Nader tot U (1966) het beroemde gedicht Paradijs: 'Ik was een heel erg grote beer die toch heel lief was. God was een Ezel en hield veel van mij. En iedereen was erg gelukkig.' Tweede-Kamerlid Van Dis (SGP) was zo geschokt dat hij Reve voor de rechter daagde en hem beschuldigde van godslastering. In het zogenoemde Ezelsproces werd hij tweemaal vrijgesproken. In hoger beroep verklaarde de Hoge Raad op 2 april 1968 de aanklacht 'niet ontvankelijk'. Zes jaar later legde Gerard Reve in Het Lieve Leven (1974) uit wat de zin was van zijn gelovige overgave. Hij legde daarin de nadruk overigens niet zozeer op het naar waarheid loven van God, maar - banaler - om van zijn depressie en wat andere problemen af te komen. Hij schrijft in Het Lieve Leven dat Maria hem troost en zijn angst voor de dood wegneemt. 'O.L. Vrouw ter Nood in Heiloo, die heeft mij uit de drank gehaald, O.L. Vrouw uit de Melancholie. O.L. Vrouw van Lourdes heeft mij genezen van mijn angst voor het leven. Ik ben nergens meer bang voor, dat is ook wat waard.' Vismans herkent dat wel. Ook de vaak scherpe en schijnbare tegenstellingen in werk en uitlatingen van Reve. "Hij was op zoek naar de liefde en naar van alles en nog wat. Ik heb Gerard persoonlijk ervaren als een heel ander mens dan in zijn boeken naar voren komt. Misschien omdat ikzelf eveneens dat dubbele heb. Op de preekstoel ben ik een leeuw en in het dagelijks leven een lam". Hij noemt het wel wrang voor de schrijver dat diens uitvaart op stille zaterdag, de dag voor Pasen, viel. In plaats van een mooi gezongen requiemmis, werd nu een sobere gebedsdienst gehouden, meer gereformeerd dan katholiek. Op het kerkhof was het al niet beter. Vismans: "Nee, ik had niet meer voor hem kunnen doen. Op deze dag mag er geen heilige mis opgedragen worden en Musis 170

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2006 | | pagina 170