Vlaardingse In veel Vlaardingse huishoudens wordt het ijzerkoekje nog ste een enkelvoudig ijzer met handvatvan een type dat al voor steeds met kleine nuanceverschille Jeroen ter Brugge Iedere zichzelf respecterende stad heeft zijn eigen koekje. Meestal best lekker, maar even zo vaak gespeend van enige historische achtergrond. Ondanks het feit dat rondom deze koekjes een zweem van authenticiteit hangt, blijkt dat het in de meeste gevallen naoorlogse bedenksels zijn. Er zijn natuurlijk ook uitzonderingen: Arnhemse meisjes en Weesper moppen zijn daarvan misschien wel de bekendste. Dat ook Vlaardingen in dit korte rijtje thuishoort, is slechts in kleine kring bekend. Tot op de dag van vandaag vinden de ijzerkoekjes het 'dik van Romein' en de 'ijsmoppen' aftrek. Vlaardingen was tot een eind in de 20e eeuw een grotendeels gesloten gemeenschap, gedomineerd door de visserij met al haar nevenbedrijven. De bevolking was erg op zichzelf gericht en onderhield weinig contact met de buitenwereld. Een standvastig, overwegend protestants, geloof, klederdracht, dialect en diverse zeer locaal bedreven volksgebruiken waren hiervan een uiting. Tot die volksgebruiken behoorden enkele typisch Vlaardingse gerechten en lekkernijen, waaronder enkele koekjes. De meeste locale cultuurverschijnselen kennen een oorsprong in de vroegmoderne tijd (17e/18e eeuw), die toen tot de brede Hollandse cultuur behoorden. Zo is het tot de meeste Nederlandse klederdrachten behorende oor- of hoofdijzer te herleiden tot een koperen of zilveren bandje, waarmee vorm en sterkte aan de toen algemeen gedragen muts werd gegeven. In de meeste Hollandse steden verdwenen in de eerste helft van de 18e eeuw muts en oorijzer uit het modebeeld, maar evolueerden deze juist in delen van het platteland en enkele vissersplaatsen, waaronder Vlaardingen, tot karakteristiek vormgegeven onderdelen van wat we nu klederdracht noemen. Het is niet vreemd dat de oude volksgebruiken juist in vissersplaatsen zo hardnekkig werden gehandhaafd. Het risicovolle bedrijf op zee en de wisselvallige resultaten maakten dat de bevolking godsvruchtig was, vasthield aan de oude orde (en vaak zeer Oranjegezind was) en van daaruit lang vasthield aan oude gewoonten en tradities. Het bestaan van enkele traditionele Vlaardingse koekjes lijkt daarmee dan ook geen uiting van een culinaire inventiviteit, maar meer van een vasthouden aan oude gewoonten en bereidingswijzen. Onmiskenbaar de meest bekende van de Vlaardingse koekjes is het ijzerkoekje. De naam impliceert misschien een bijzondere geschiktheid voor zwangere vrouwen, maar over de ingrediënten zegt deze niets. Met het 'ijzer' wordt in dit geval de bereidingswijze bedoeld. De ijzerkoekjes werden, van oorsprong, in een dubbelklappend bakijzer gebakken en zijn daarmee koekje uit een 'ijzer'. In Vlaardingse boedel inventarissen komt het begrip 'ijzerkoekjesijzer' al in de tachtiger jaren van de 18e eeuw voor. Hoewel deze vermeldingen niets zeggen over de bestanddelen, ligt de oorsprong van het ijzerkoekje hiermee zeer waarschijnlijk wel in deze periode. Het ijzerkoekje kent roomboter, basterdsuiker, tarwebloem en kruiden (o.a. kaneel) als ingrediënten. De ovale koekjes hebben na bereiding een ruitjespatroon, dat veroorzaakt wordt door het ijzer, waarin dit patroon is gesmeed óf gegoten. Traditioneel werden bij de koffie wat dikkere ijzerkoekjes genuttigd dan bij de thee. Hoewel de ijzerkoekjes het hele jaar door gebakken werden, vonden deze vooral rond Oud en Nieuw gretig aftrek. Grote bekendheid kreeg het ijzerkoekje door de Vlaardingse banketbakkeres Alida of Daatje de Koe (1838-1915). Rond 1880 stond zij bekend als bakster van de Vlaardingse ijzerkoekjes, die niet alleen bij de inheemse bevolking maar ook bij mensen van buitenaf aftrek vonden. In de volksmond heet het zelfs zo dat Daatje de Koe de 'uitvindster' van het ijzerkoekje zou zijn, maar daar blijkt uit de bronnen niets van. Sterker nog, zoals hierboven al geschetst, zal het ijzerkoekje een algemeen gebakken en genuttigd koekje zijn geweest. Welke rol aan Daatje ook wordt toegedicht, succesvol was ze met haar ijzerkoekjes. Deze werden, steeds twee per ijzer, door haar op een 'talhoutvuurtje' (takkenvuur) gebakken. Met name bij vissers waren de ijzerkoekjes geliefd. Ze waren lang houdbaar en gedurende de weken dat zij op zee waren een welkome afwisseling van de grauwe erwten, aardappelen, zeekaak en vis. Ook na terugkomst wisten de vissers Daatje te vinden. Van de Scheveningse vissers is bekend dat deze na het in Vlaardingen binnenlopen eerst een bezoek aan haar brachten. Het geld waarmee zij de ijzerkoekjes betaalden deponeerden zij in een emmer en aan het einde van de dag kon deze gespoeld en op een vergiet geleegd worden. Over het recept van Daatje de Koe is veel te doen geweest. Banketbakkerij Jan Boer meldt het recept van Daatje de Koe uit het verder niet verantwoorde jaar 1804 te gebruiken, hetgeen in de jaren 60 van de vorige eeuw bestreden werd door verre familieleden van Daatje. Op hun beurt claimden zij het originele recept. Weer een ander wist weer te melden dat Daatje altijd had beweerd het recept het graf mee in te nemen. Navraag bij de Musis 172

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2006 | | pagina 172