Karei Appel, Corneille en Constant en met de dichters Jan
Elburg, Bert Schierbeek en Gerrit Kouwenaar publiceerde als
één van zijn eerste gedichten de 'minnebrief aan onze
gemartelde bruid indonesia'. Het gedicht is gedateerd op
zondag 19 december 1948 toen de politionele acties begonnen.
De 'minnebrief' sloeg in als een bom. Dat kwam niet alleen
doordat hier de legitimiteit van het koloniaal bewind keihard
werd aangevallen, maar ook door de in de Nederlandse
literatuur ongeëvenaarde vrije vorm van het gedicht. Geen
hoofdletters, nauwelijks leestekens en een meerduidige
zinsbouw waarin de beelden over elkaar heen buitelden, zoals
Piet Gerbrandy in zijn bespreking van het verzameld werk van
Lucebert karakteriseerde.
Met de tentoonstelling 'Lucebert, schilder dichter fotograaf'
heeft het Stedelijk Museum Schiedam een museale primeur.
Niet alleen mocht het Schiedamse museum als eerste een keus
maken uit de 200 schilderijen en ruim 2000 werken op papier
die Tony Swaanswijk vorig voorjaar aan het rijk schonk. De
Lucebert Stichting - sinds het overlijden van Lubertus Jacobus
Swaanswijk in 1994 onder leiding van zijn weduwe -
verlevendigde de presentatie met keramiek, films, foto's,
boeken en ander archiefmateriaal uit het Bergense atelier, dat
nog steeds in tact is.
Hoewel Lucebert als beeldend kunstenaar debuteerde is hij
toch vooral bekend als 'Keizer der Vijftigers', de schrijvers en
dichters die in die periode bewust braken met bestaande
letterkundige conventies.
"Poëzie is kinderspel", zei Lucebert en genoot daarin gezag als
geen ander. Die onontkoombare autoriteit, die hem deze titel
opleverde toen hij nog maar net publiceerde, is een constante
in alles wat de laatste halve eeuw in Nederland over poëzie is
geschreven.
"Natuurlijk, je kon het schoorvoetend met Lucebert oneens
zijn", schreef de dichter, essayist en classicus Piet Gerbrandy in
zijn 'Lof der Poëzie' (2004), "maar je kon niet om hem heen.
Lucebert had als dichter, als schilder en zelfs als mens een
mythische status verworven.
De jaren tussen 1945 en 1952 hebben in de beeldvorming over
Lucebert - want zo was hij zich inmiddels gaan noemen -
waarlijk hagiografische trekken aangenomen: Christus of
Antonius in de woestijn. De dichter zou het leven van een
gekwelde zwerver en gulzige minnaar hebben geleid,
overnachtend in parken en op het pontje over het IJ, terwijl hij
intussen zijn natuurlijk genie voedde, om in 1949 schijnbaar
vanuit het niets los te barsten in magistrale zangen die heel
poëzieminnend Nederland op zijn grondvesten deden trillen.
Zo is het niet helemaal gegaan, maar de mythe is te goed om
niet in stand te houden".
Gerbrandy geeft ook met liefde een voorbeeld met de
dichtregels:
de vallende ratten
dragen schalen vol contrastpap aan roest
brandt tussen je tenen en je vingers
kleven aan de deuren op een kier
achter elke deur ligt een rat zo groot
als een dirigent een directeur als een dier
dat nooit rat was
en merkt daarover op: "Hoewel het volkomen duidelijk is wat
het gedicht wil, staat het direct al garant voor wat we maar de
'Lucebert-ervaring' zullen noemen. Talloze lezers en
luisteraars - want Lucebert was een begenadigd vertolker van
eigen werk - hebben van meet af aan getuigd van de
betovering die van deze poëzie uitging: dat je je, aanvankelijk
misschien nog tegenstribbelend, binnen enkele regels volstrekt
'Hoe schoon zijt gij', Oostindische inkt op papier, 1959
Bello, Stoomtrein Alkmaar - Bergen aan Zee, 1954
105 Musis