De G. H. Bc Het was niet werkelijk een gok die de Werfmaatschappij G. H. Bodewes in het Groningse Martenshoek in 1915 nam met de kiellegging van bouwnummer 597: de sleepboot Bodewes III. De Bodewes III is, na decennialange noeste arbeid in Scandinavië de huidige, in Schiedam ankerende Hercules. Precies zoals de Bodewes VI als de huidige Furie in Maassluis ligt. Behalve het vermogen verschillen de schepen in nog één opzicht: de Furie kwam als actrice naar Nederland voor een hoofdrol in het tv-feuilleton Hollands Glorie. De Hercules arriveerde als een bonk roest en niet meer tot zelfstandig varen in staat. Zowel de Furie als de Hercules behoorden met een vermogen van respectievelijk 450 en 250 ipk tot de klasse van de slepers die opereerden in de zeegaten en op de kust. Dat de Furie voor zeesleper wordt aangezien heeft het schip uitsluitend te danken aan de rol in de televisieserie. De beperkte bunkercapaciteit en het relatief geringe vermogen maken het schip ongeschikt voor lange reizen. Oorspronkelijk had het schip ook een open brug en miste het de voor zeeslepers karakteristieke walegang. De echte schepen voor het zware werk hadden een vermogen boven de 800 ipk en vooral voldoende bunkerruimte om de grote voorraad vlamkolen te verstouwen die een sleper in het werk nodig had. In 1896 werd ook pas de eerste grote sleepreis gemaakt met de Noordzee en Oostzee Van L. Smit Co. Het was een tocht van twee maanden met een 1350 tons droogdok voor St. Paul de Loanda (Angola). De schepen voeren in wisseldienst als sleper en bevoorradingsschip. Want, behalve dat regelmatig moest worden bijgebunkerd konden de schepen ook geen proviand voor meer dan enkele dagen aan boord nemen. De eerste koelkast in de sleepvaart zou pas laat in de jaren twintig van de twintigste eeuw worden geïnstalleerd, de eerste scheepskok werd trouwens niet veel eerder aangemonsterd. Het dok overigens was gebouwd door Machinefabriek A.F. Smulders die zich een tiental jaren later in Schiedam zou vestigen als Werfmaatschappij en Machinefabriek Gusto v/h A.F. Smulders. Het merendeel van de stoomslepers die in de periode tussen 1890 en 1920 werden gebouwd, konden beschikken over zo'n 500 tot 700 ipk. Hiermee waren ze sterk genoeg voor het werk in de haven, de zeegaten en - beperkt - op de kust, klein genoeg om ook bij een geringer aanbod lonend te kunnen varen, maar ook weer groot genoeg voor een bunkerinhoud van een paar ton vlamkolen onder de tremopeningen. Het meeste werk hadden de sleepboten in de havens die in het begin van de twintigste eeuw volop in ontwikkeling waren. Hoe goed de Hollandse slepers voor hun taak berekend waren wordt nog het best geïllustreerd door het grote aantal stoomslepers dat in de jaren '60 van de vorige eeuw nog volop in de vaart was. Het sleepwerk in de Hollandse en Zeeuwse wateren na de watersnoodramp van 1953 werd nog vrijwel geheel op stoom verricht. Tekenend is ook dat kleinere werven zich met succes konden toeleggen op de bouw van sleepboten voor eigen rekening om deze vervolgens als handelsartikel van de hand te doen. De sleepvaartreder John Wijsmuller (1877-1923) legde zich nadrukkelijk ook toe op de handel in sleepboten. Van de 33 schepen die hij tussen 1911 en 1921 in de vaart bracht, werden er twaalf direct aan het buitenland verkocht en deed hij er enkele, die aanvankelijk onder eigen rederijvlag voeren, over aan de concurrentie zoals de fraai gelijnde Jacob van Heemskerk die als Gele Zee furore zou maken onder de Musis 82 De Hercules, hier als Fremad II in dienst van de Deense Marine De Fremad II voor de wal in Schiedam. Met de restauratie is begonnen

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2007 | | pagina 82