Een rentmeester Hans van der Sloot Het is bijna een verzuchting waarmee oud-archivaris en oud rijksarchivaris A. van der Poest Clement in 1972 zijn naschrift besluit op Ben Kedde's 'Herinneringen aan een groot Schiedammer, M.C.M. de Groot': 'Marinus Coenrardus Maria de Groot (1860- 1935)' schrijft hij, 'was een geestverwant van Van Marken, Kerdijk, Stork Zou het mogelijk zijn om hun onderlinge betrekkingen en correspondentie te achterhalen. Ook hier is nog veel studie te verrichten'. Iedereen in Schiedam met politieke of culturele interesse kende op dat moment de strekking van Van der Poests opmerking. Nog maar kort daarvoor had De Groot's neef Alewijn, zelf mede- grondlegger van het De Grootfonds, alle persoonlijke correspondentie van hemzelf en zijn oom vernietigd. Alewijns oogmerk was dat niemand behoefde te weten aan wie en waarom zij hulp hadden verleend. Dat hij hiermee een rijke bron voor de lokale sociale geschiedschrijving vernietigde, nam hij op de koop toe. De suggestie van Van der Poest Clement is - na het verschijnen van Staken en stempelen van Henk Slechte - meer dan waard om te worden onderzocht. Het zal monnikenwerk zijn. Ben Kedde begon er ook niet aan, los van het feit dat op het gebied van de sociale geschiedschrijving over de periode 1890 - 1918 nog niets bijeen was gebracht. Hij belicht M.C.M. de Groot tot zover deze zijn sporen heeft nagelaten in de verslagen van de gemeenteraad en de stichting van verschillende organisaties en bedrijven zoals de verbruikerscoöperatie Door Eendracht Sterker (DES), de collectieve mandenvlechterij die slechts enkele jaren een kwijnend bestaan was gegund, Drukkerij de Eendracht, Schiedam Vooruit, de Gemeentelijke Arbeidsbeurs en de Woningmaatschappij 'Samenwerking', die later zou opgaan in de Woningbouwvereeniging Volkshuisvesting, waarvan De Groot mede-initiatiefnemer en gedurende een tiental jaren bestuurslid was. Kedde plaatst De Groot daarbij nadrukkelijk in het kader van het Schiedam uit het begin van de twintigste eeuw. Zijn ontzag voor de 'coöperator' zoals de bijnaam van De Groot luidde, klinkt door in elke regel en maakt zijn 'Herinneringen aan een groot Schiedammer' haast tot een hagiografie. Poest Clement oppert dat Kedde in diepste wezen misschien meer non conformist was dan meeloper en zich vanuit die instelling verwant voelde met M.C.M de Groot. Daar zit wat in. Kedde - uit idealisme communist geworden - had vanaf 1935 tot 1940 en van 1945 tot 1951 weliswaar voor de CPN deel uitgemaakt van de Schiedamse gemeenteraad, maar werd in die partij juist vanwege dat non-conformisme met wantrouwen bekeken. Het onderzoek in hoeverre uit eventueel bewaarde correspondentie iets valt op te maken over De Groot's denken en handelen lijkt een dood spoor. En niet alleen vanwege het uitwissen door Alewijn de Groot. Nergens in de bewaarde briefwisselingen van zijn oudere broer Johannes Jacobus Maria (1864 - 1921) rept deze over de activiteiten van Marinus Coenrardus. Klaarblijkelijk verschilden de broers teveel in karakter, belangstelling en werksfeer. De één sociaal bewogen en erop gericht om op lokaal niveau verbeteringen te bewerkstelligen, de ander een briljante, maar eigenzinnige en reactionaire geleerde, meermalen internationaal onderscheiden en trots op zijn aanstelling als privé-docent in de koloniale betrekkingen van prinses Wilhelmina. Johannes de Groot was een tot op Harvard gevierd onderzoeker van de Chinese taal en cultuur. Daarnaast echter bewonderde hij het Duitse militarisme dat hij als hoogleraar in Berlijn had leren kennen en daadwerkelijk onderschreef. In de Eerste Wereldoorlog heeft De Groot zich zonder voorbehoud Duitser betoond. In België trad hij in 1916 op als 'Geheimer Regierungsrat' ter bespreking van de 'Genter Hochschulfrage' en ter bijwoning van de feestelijke opening in oktober 1916 van de Vlaamse Hogeschool als voortzetting van de universiteit van Gent. In 1918 ontving hij het 'Verdienstkreuz für Kriegshilfe.' Er zijn echter wel aanwijzingen voor bronnen waaruit De Groot zich beter laat kennen. Ben Kedde merkt bijvoorbeeld op: 'Toch rijpte reeds vroegtijdig bij hem de overtuiging dat hij daarnaast zijn leven vooral ook had op te vatten als een dienst onder de mensen en zijn niet gering stoffelijk bezit in overeenstemming daarmee had te beheren. Jaren later zou hij dat aldus formuleren: wij zijn slechts rentmeesters'. De Groot citeerde hiermee bijna letterlijk de invloedrijke Engelse christen-socialist Frederick Maurice (1805-1872). Maurice stelde in zijn in 1853 gepubliceerde 'Theological Essays' dat het bezitten en beheren van wereldse rijkdom slechts een door God vergund rentmeesterschap was. Tezelfdertijd bracht deze zijn ideeën over ontwikkeling van arbeiders en gelijkberechtiging van vrouwen in praktijk in de stichting van het Queen's College for the education of women (1848), en het Working Men's College (1854). Dat De Groot het werk van Maurice gekend zou kunnen hebben, wordt aannemelijk gemaakt door de fondslijst van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope lectuur - de latere Wereldbibliotheek - waarvan De Groot tot de eerste aandeelhouders en bestuurders behoorde. Dezé publiceerde in 1908 de 'Brieven aan een werkman' van John Ruskin die met Frederick Maurice medegrondlegger was van het Working Men's College. Musis 94

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2007 | | pagina 94