Peter de Lange In zijn familie is drank zo goed als taboe. Een fles kwam er thuis zelden op tafel. "Mijn ouders zijn heel matig met alcohol," zegt Jaco van der Leun. Zijn blik maakt duidelijk dat dit als understatement is bedoeld. Nee, slijters, caféhouders of distillateurs zijn in de familie in geen velden of wegen te bekennen. Waarom wordt uitgerekend iemand uit zo'n geslacht stoker in een jenevermuseum? Toeval. En een voorliefde voor voorbije tijden. Om terug te keren naar het verleden hoeft hij zijn ogen maar te sluiten. "In de negentiende eeuw werd er elke week in Schiedam een miljoen liter jenever gestookt. Probeer je eens voor te stellen dat er langs de kades 2500 vaten van 400 liter staan te wachten om te worden verscheept! Met rokende schoorstenen op de achtergrond. Tussen de dichte mist door zie je overal brandende vuren... Schimmen lopen gebogen onder zware zakken... Helemaal het decor voor een boek van Charles Dickens. Inclusief de bijbehorende armoede, want reken maar dat het werkvolk het zwaar had. Brandersknechts werkten veertien tot zestien uur per dag, ze verdienden niet veel en ze gingen vroeg dood." Een verleden met twee gezichten dus. Lelijk en mooi tegelijk. Het mooie eraan was dat ieder gebruiksvoorwerp, iedere hap voedsel ambachtelijk was vervaardigd. Een nieuwe stoel rook naar hout, in een levensmiddelenwinkel rook je natuur, geen chemische luchtjes. Wat een weldaad voor neus en geest moet die tijd zijn geweest! Wat hem ook altijd weer te binnen schiet als hij door Schiedam loopt op weg naar zijn werk, is het treinreisje dat hij ais zesjarig jochie vanuit zijn toenmalige woonplaats Barendrecht naar het strand in Hoek van Holland maakte. "Als de trein in Schiedam stilstond, werd mijn oog altijd weer getrokken door die ene reclame op het station. Drink Louter Kabouter. Kon je kabouters dan drinken? Ik begreep er niks van. Het is een soort jenever, legde mijn moeder uit. Die slagzin is altijd tot mijn verbeelding blijven spreken. Die woorden hielden een soort belofte in. Alsof ik toen al wist dat mijn toekomst in Schiedam lag." In hoeverre spelen zulke onbewuste processen een rol als je op een later tijdstip in je leven besluit, levensmiddelentechnologie te gaan studeren? En waar komt die voorkeur voor echt en onvervalst voedsel vandaan? Had hij die al vóórdat hij ging studeren, of was het er juist een gevolg van? Hoe dan ook - tijdens zijn HBO-opleiding liep hij bij voorkeur stage bij ambachtelijke bedrijven. Het liefst bierbrouwerijen, zoals het trappistenklooster bij Berkel- Enschot in Brabant, waar het onder bierdrinkers wereldvermaarde La Trappe vandaan komt. Het wordt gemaakt met moderne apparatuur, maar het procédé is zo oud als het product zelf. Als je eenmaal zover bent in je ontwikkeling, kun je dan nog spreken van toeval ais je reageert op een advertentie op het prikbord: gevraagd, meesterknecht in historische jeneverstokerij in Schiedam? Het was 1996 en jenevermuseum De Gekroonde Brandersketel stond op het punt zijn deuren te openen. Als promotieproduct zou het museum zelf een ambachtelijke moutwijnjenever gaan Daar moet je eens over nadenken. Wat vervoerdgemalen, gemout. D verslappen. Jenever is het eindprodu produceren. Een ervaren kracht was dringend gewenst. Tijdens de sollicitatie werd hem gevraagd of hij voldoende kennis van zaken had. Hoe zat het met zijn ervaring? Die lag een beetje in de clandestiene sfeer. "Ik was thuis al een tijdje aan het rommelen en experimenteren. Gewoon uit nieuwsgierigheid. Kijken of ik de techniek onder de knie kon krijgen. Van een Daalderop-boiler had ik een klein distilleerketeltje in elkaar geknutseld. En op de rommelmarkt had ik een koperen plantenbak op de kop getikt. Die deed dienst als helm." Een paar koperen leidinkjes eromheen, en de alcoholproductie kon beginnen. Hij stookte voornamelijk brandy. De druiven die als grondstof Musis 124 Jeneverstoker Jaco van der Leun: "Eenvoud geeft de beste smaak", foto Jan va

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Musis | 2007 | | pagina 124