Agnes van Ardenne
het tijd voor de gemeenteraad. Ik kreeg een zogenaamde
opvolgerplaats op de lijst en kwam zo in 1988 in de raad.
Omdat ik had geroepen dat ik één keer per maand tot twaalf
uur vergaderen genoeg vond, kopte De Havenloods: Mevrouw
van Ardenne wil om twaalf uur naar huis. Dat heb ik geweten.
In mijn eerste vergadering vroeg John Ranshuysen (PvdA) om
precies twaalf uur het woord en zei: 'voorzitter, ik denk dat
mevrouw Van Ardenne naar huis wil.' Mij restte weinig anders
dan dat te beamen, mijn koffertje te pakken en te verdwijnen.
Een leuke entree was anders, maar effectief bleek het wel,
Vlaardingers hebben een solidaire
inborst en demonstreerden tegen de
oorlog in Vietnam en vóór Amnesty
International. En Vlaardingen had
Remy Poppe. Die kon in zijn eentje
de hele politiek wakker houden!
want het college besloot het aantal vergaderingen terug te
brengen tot één per maand en dan ook nog tot elf uur.
Zo hadden een krantenkop en een plagerijtje van een politieke
tegenstander toch effect. In 1990 werd ik lijsttrekker en kwam
in het college met diezelfde John Ranshuysen. Het bestond uit
PvdA, CDA en D'66 en het was een spannend college, want we
moesten een groot project aanpakken en tot een goed eind
brengen: de reconstructie van het stadshart. Dat is grotendeels
gelukt, maar één wezenlijk onderdeel heb ik niet voor elkaar
gekregen: het herstel van de traditionele Vlaardingse
wandeling 'van 't oft naar 't ooft', ofwel van het park het Hof
naar het (Haven)hoofd. Die wandeling plegen de Vlaardingers
op zondag te maken, en ik wilde die in ere herstellen, omdat
bij zo'n ingrijpende reconstructie een herkenningspunt
onmisbaar is voor de identificatie van de burger met zijn stad.
Het is een ingewikkeld verhaal, maar het komt er op neer dat
er geen geld was. Ik vond het jammer. Voorganger Goudriaan
had het plan gemaakt, het lag dus klaar en de provincie wilde
bovendien de helft betalen. Het was een geldkwestie maar ook
een draagvlakprobleem, want het kostte parkeerplaatsen.
Die waren heilig en dus was er weerstand uit de bevolking.
Persoonlijk vind ik dat de politiek een goed plan moet
uitvoeren, maar nu zaten de problemen aan twee kanten en
lukte het niet. Burgemeester Bruinsma heeft het alsnog
afgemaakt. Het is bijna klaar en hartstikke leuk, echt
Vlaardings. Dankzij het Fonds Schiedam Vlaardingen, was het
geld nu ook geen probleem meer.
Tja, en toen vroeg Eelco Brinkman me in 1994 voor de
kandidatenlijst voor de Tweede Kamer. Ik kwam uit de
glastuinbouw, nou ja, mijn familie dan, en ik zou de ideale
persoon zijn om die mensen weer terug te winnen voor het
CDA, omdat ik de taal sprak en de cultuur kende. Ik heb
daarvoor ook oprecht mijn best gedaan. Mijn 'ja' betekende
het einde van mijn actieve Vlaardingse politieke leven. Ik heb
geprobeerd de lokale politiek te volgen, maar eerst acht jaar
parlement en toen nog eens vijf jaar regering maakten dat
onmogelijk. De problemen rond het Vismus, zoals we hier het
Visserijmuseum noemen, heb ik dus op afstand gevolgd.
Het is jammer dat een Vlaardings Museum op een prominente
plek, zoals Kees van der Windt en Jeroen ter Brugge dat
wilden, niet doorgaat, en het is zonde dat Vlaardingen - mede
- daardoor twee deskundige museumdirecteuren heeft
verloren. De wethouder zal de kar wel niet hard genoeg
getrokken hebben en misschien ook onvoldoende gemotiveerd
zijn geweest, maar ik durf er niets over te zeggen, want ik zit
nergens bij en heb geen signalen opgevangen. Toen Brinkman
me vroeg, was ik gevleid. Ik wilde graag, maar ik vond
eigenlijk één periode als wethouder te kort. Ik heb aan mijn
jawoord voorwaarden verbonden. Ik wilde aan mijn droom
van een betere wereld werken en daarvoor moest ik het
buitenland in mijn portefeuille krijgen. Dat werd beloofd, maar
de praktijk was weerbarstig. Nederland ging paars en dus bleef
onze beoogde bewindsman voor buitenlandse zaken in de
Kamer. Ik moest het doen met landbouw, eigenlijk vooral de
glastuinbouw, en kreeg nog een paar buitenlandse kruimels
die van de tafel van Jaap de Hoop Scheffer vielen: Indonesië en
China. Het was een moeilijke tijd. De gedecimeerde fractie
zwierf stuurloos door de woestijn met een fractieleider die niet
'landde' en daarom de ene dag mét en de volgende dag zonder
baard moest optreden. Het was voor een nieuweling als ik niet
simpel daarin mijn weg te vinden. De fractie zat vol ex-
bewindspersonen, en het CDA was niet gewend buiten de
macht te staan. Toen Paris Match schreef dat je in Nederland
in alle kerken drugs kon kopen, vond ik dat we dat politiek
moesten gebruiken en de minister vragen moesten stellen.
Het blad had de klok van de Pauluskerk horen luiden maar
wist niet waar de klepel hing en dat konden we toch niet laten
gaan. Maar het CDA wist niet hoe dat moest: vragen stellen,
dat deed je toch niet. Ik vond het spannend. De volgende
verkiezingen waren weer rampzalig en dus bleven we in de
woestijn. De fractie was nog kleiner, maar nu waren de meeste
oudgedienden verdwenen en alleen een paar onvermijdelijke
blijvers over, zoals Jaap de Hoop Scheffer, de onverwoestbare
Wim van de Camp en Hans Hillen. Ik was er ook nog bij, en
was getuige van de onverkwikkelijke leiderschapscrisis,
waarbij Jaap de Hoop Scheffer en Marnix van Rij sneuvelden
en Jan Peter Balkenende - na een mislukte poging van Maria
van der Hoeven - de nieuwe leider werd. Ik maakte het
letterlijk van nabij mee, want in de Kamer zit de CDA fractie
op alfabet, en omdat ik met een A begin zat ik naast
Balkenende.
De opkomst van Pim was een nieuwe spannende fase in mijn
politieke bestaan. Ik kende hem omdat hij op zijn tocht langs
de partijen ook had gesolliciteerd naar het voorzitterschap van
het CDA. Dat was in de interim-periode, toen Tineke Lodders
waarnam. Pim had een feilloos gevoel voor het blootleggen
van wantoestanden, maar hij was bij teveel partijen langs
geweest en had de neiging iri de overdrive te gaan, als hij geen
erkenning kreeg. Dat was jammer, want dat maakte hem
ongeschikt voor de praktische politiek. Ik denk dat hij het met
die bij elkaar geraapte megafractie dus ook niet had gered.
Het CDA kwam weer aan de macht, maar wel samen met de
Musis 188