alle arme kinderen op kosten van de stad
Rotterdams/Italiaanse architect Jan (Giovanni) Giudici werd
gevraagd. Ook de opdracht tot de bouw van het St.Jacobs
Gasthuis aan de Hoogstraat ging naar Giüdici. Vermoedelijk
werd ook deze opdracht voorgelegd aan Van Bol'Es. In het
gemeentearchief bevindt zich tenminste een tekening voor de
bouw van een nieuw gasthuis die aan hem kan worden
toegeschreven. Wel bouwde hij naast de Stadsarmenschool
aan het Broersveld, het Weeshuis aan de Lange Achterweg en
het Blauwhuis aan de Lange Nieuwstraat.
De stadsbestuurders maakten het Giudici overigens ook niet
makkelijk. De bouw van de beurs verliep - door toedoen van
de heren stadsbestuurders - verre van gemakkelijk verklaarde
Giudici later: '...want sints de jaaren 1783, is deezen zaak (de
Beurs) van tijd tot tijd eenen lastige arbeidt geweest, waar toe
bij aanhoudendheijd door de Heer Mr. Doom gedwongen ben
geweest, dit op mij te neemen, zeggende bij herhalingh, dat zij
met den Stads Architeq in deezen gewichtigen zaak niet
kunnende werken, want hij monsters van gebouwen maakte,
mij wijzende op 't Blauwhuijs en laatstelijk op 't Weeshuys,
kunnende deswegens nog verdere blijken uijt de Notelen door
mij gehouden des gerequireerd wordende'.
Voor de bouw van de Stadsarmenschool in 1779 waarin twee
al bestaande scholen werden ondergebracht, stelde men
andere eisen. Toch mag uit de sobere uitvoering niet worden
afgeleid dat het stadsbestuur in de stichting van de
armenschool minder vooruitstrevend was. Schiedam nam op
het gebied van onderwijs aan arme kinderen zeker het
voortouw, maar hoorde ook allerminst tot de hekkensluiters
aan wie de vooruitgang in de zin van het onderkennen van de
noodzaak tot onderwijs aan allen lange tijd voorbij was
gegaan.
Aan de benaming Armenschool kan in het perspectief van de
achttiende eeuw niet zonder meer de betekenis worden
gegeven die wij eraan zouden hechten. Precies zoals later ook
in de benaming Hogere Burgerschool een ander accent kwam
te liggen.
De achttiende eeuw was in de Republiek zowel een periode
van verstarring en economische achteruitgang als (in de
tweede helft) de opkomst van de Verlichting met daarin
schoorvoetend het besef dat onderwijs een bijdrage kon zijn
aan de lotsverbetering van armen, waartoe een veel groter
deel van de werkende bevolking kon worden gerekend dan
thans het geval is. In Schiedam was de situatie iets
rooskleuriger. Met de gestage vergroting van de
exportmarkten, met name in West Afrika, het Caraïbisch
gebied en de Engelse koloniën in Amerika en vooral
geregelder en veiliger verbindingen daarheen kon Schiedam
zich handhaven. De groei van de gedistilleerdnijverheid laat dit
ook zien. In de loop van de achttiende eeuw werden maar
liefst negentien moutmolens in gebruik genomen. De meeste
daarvan werden nieuw gebouwd, andere gingen na
oorspronkelijk bakkersmolen te zijn geweest draaien voor de
branderij. Ook de belangrijke Schiedamse monumenten
dateren bijna zonder uitzondering uit deze periode. De vraag
blijft dan natuurlijk wel in hoeverre de gewone mensen
hiervan profiteerden. Weinig naar rustig mag worden
aangenomen. De distillateurs en branders stonden - in
tegenstelling tot de illusie die de reclame zo graag oproept -
mijlenver van hun bedrijf, dat in feite geheel werd geleid door
de meesterknecht die - hoewel vaak beschreven als een
potentaat - in maatschappelijk aanzien maar heel weinig
boven z'n mensen stond. De fabricage van jenever en de
daarmee verbonden toeleverende bedrijven stelden daarbij
geen hoge eisen aan kunde en inzicht. Aangenomen mag
worden dat zich in Schiedam tussen de kleine vermogende
bovenlaag en de grote groep van knechts en kleine
arbeidslieden slechts een in omvang geringe middenklasse
heeft bevonden. Het beeld van de historische kern bevestigt dit
ook. Buiten de grote officiële gebouwen en koopmanshuizen
heeft Schiedam nauwelijks monumentaal bezit dat verwijst
naar een wat beter gesitueerde bevolkingsgroep.
De Armenschool, als verre en voorzichtige voorloper van het
openbaar onderwijs zal in Schiedam daarmee voor een grote
bevolkingsgroep bedoeld zijn geweest.
Tot een eerste vorm, nog zonder dat daarvoor een speciaal
gebouw werd ingericht, besloot de vroedschap in 1715 met de
aanstelling van Nicolaas van der Stel als armenschoolmeester.
Van der Stel komt elders in de stukken voor als krankbezoeker
en ziekentrooster in dienst van de stad. Naast hem was ook
Pierre Marin een schoolmeester. Deze was echter als 'Fransch
Schoolmeester' op stadskosten belast met het onderwijs aan
de kinderen van meer vermogende burgers.Omdat beide in
stedelijke dienst waren werd het traktement van de
191 Musis
Achterzijde gebouw Broersveld 142.