Aad Wagenaar
Lutke Meijer een stuk over.de mijnstaking in de Borinage, in
België. Ik had er wel iets over gelezen, want het was al weken
aan de gang, maar wist niet heel veel meer. Er was nog
nauwelijks televisie en het meeste nieuws haalde je uit de
krant. Je was als verslaggevend journalist nog echt
ooggetuige. Dat werd ik nu ook. Bij fotograaf René Malta
achterop de brommer ben ik naar België gereden. Ik had geen
idee waar ik moest beginnen. Op goed geluk reden we naar
het centrum van Mons, waar we iemand uit een Nederlandse
auto met een bordje 'press' zagen stappen. Dat bleek de jonge
cineast René van Nie te zijn, daar als cameraman aan het
werk. Wij vroegen hem waar 'de journalisten' zaten. Hij moest
een beetje lachen om de brommer, maar stelde ons voor aan
het journaille.
De heren journalisten zaten te zuipen en te eten in een
nabijgelegen restaurant: het 'rijke journalistenleven'.
Het eerste wat ik daar hoorde, was dan ook dat iemand last
had van 'de escargots' van de vorige avond. Dat ging ver
buiten mijn verbeelding. Om wat zekerder over te komen, had
Lutke Meijer mij verteld dat ik maar moest zeggen dat ik
namens de G.P.D. (Grote Provinciale Dagbladen) naar de
Borinage was gezonden. Zodoende stelde ik mij als zodanig
In die periode leerde ik het vak
echt als penny-a-liner:
Alles wat je in tien woorden
kon zeggen, deed je niet in vijf
woorden. Ik gebruikte ook geen
enkele afkorting, maar schreef
alles voluit - dat leverde zo
weer een regel extra op
voor, waarop de man van de escargots prompt riep: 'maar
daar ben ik al van'. Toen heb ik maar verteld hoe de vork echt
in de steel zat. Het ijs was gebroken en Piet Donker van het
Algemeen Dagblad nam mij vervolgens op sleeptouw.
We reden mee in de auto van Van Nie, met de brommer in de
achterbak. Zo doorkruisten we het stakingsgebied en konden
we allerlei mensen interviewen. Ik sprak behoorlijk goed
Frans, en dat kwam Piet Donker weer goed uit. Bij thuiskomst
schreef ik mijn verhaal en er kwam een journalistieke
jongensdroom uit, toen Lutke Meijer zei: 'Kijk eens, het
weekblad De Spiegel heeft het geplaatst.' Zelf was ik het
meest verrukt over de intro met de zin 'Onze verslaggevers
zwierven door de Borinage.'"
"Die Schiedamse leerschool bij Lutke Meijer duurde tot
augustus 1959, toen solliciteerde ik bij het Leidsch Dagblad
om een jaar later in dienst te komen van Het Vrije Volk in
Amsterdam. Als correspondent zat ik achtereenvolgens in
Assen en Dordrecht. Ik kwam medio 1963 weer in Schiedam
uit - maar nu als redacteur. Het Vrije Volk had toen een
kantoortje in de Passage, waar illustere voorgangers als
Willem Duys hadden gezeten. Mijn nieuwe werkplek bleek
minder uitdagend dan ik gehoopt had; het gaf mij zelfs een
kerkerachtig gevoel. Ik droeg nu ook meer
verantwoordelijkheid omdat ik elke dag een pagina moest
vullen. In Schiedam gebeurde gewoon niet zoveel.
Mijn journalistieke gebied was beperkt tot - grofweg gezegd -
de Hoogstraat, de Koemarkt, de Passage en het Broersveld.
Dan had je bij café 't Vierkantje nog de grootste kans om
'nieuws' te vinden, daar liep je weieens een aanzienlijke
Schiedammer tegen het lijf. vlaardingse journalisten hadden
nog de Waterweg en konden de omliggende dorpen bij hun
werk betrekken. Hier was het echt alleen maar Schiedam;
zelfs Kethel had een eigen correspondent. Ik weet ook niet
meer hoe het mij elke keer weer lukte die pagina vol te
krijgen."
"Een werkdag startte 's morgens met de politie-
persconferentie, een zeer amicale bedoening. Er werd daar
van alles verteld wat niet in de krant mocht. Die beperking
legden wij onszelf op: over sensationele verkrachtingszaken
schreef je niet. Als er een lustmoord was gepleegd, dan
berichtte je wel over de moordzaak, maar ging je niet expliciet
in op de details rondom 'de lust'. Als redacteuren kregen wij
echter alles te horen, in geuren en kleuren. Zo heb ik in die
jaren ook veel gehoord over het oorlogsverleden van diverse
Schiedammers. Daar wist de politie natuurlijk alles van, en
dat lag in die jaren nog veel gevoeliger dan nu. Ja, die
persconferentie was altijd wel een leuk begin van de dag."
"Waren de politieberichten klaar, dan spitte je de post door in
de hoop dat er nog iets spannends bij zat. Het was iedere
ochtend weer de vraag: 'Waar moeten we morgen weer eens
mee openen?' Ik heb in die periode nog veel breder en
luchtiger leren schrijven, zodat de kolommen in ieder geval
maar weer vol waren. Soms waren er officiële zaken als een
receptie of een jubileum, dan lukte het aardig. Ik maakte ook
wel eens features, dat keek ik af van de grote kranten.
Zo was ik een bewonderaar van Het Parool, een krant waar in
die jaren de echt grote journalisten werkten. Zij inspireerden
mij enorm, meer dan de doorsneejournalist die toentertijd nog
behoorlijk provinciaals getint was. Zo moest je als redacteur
ook iedere dag een cursiefje schrijven, vergelijkbaar met een
column nu: 'In de Passagespiegel'. Het was een relatief
anonieme tekst, dus je kon daar nog weieens een steek
uitdelen aan deze of gene, maar het bleef over het algemeen
in het nette."
"Er gebeurde niet zoveel, maar het journalistieke milieu in
Schiedam was niet verkeerd. De sfeer onderling was goed.
Al die kranten hadden hun eigen medewerkers en
verslaggevers voor de eindeloze avondjes, toneeluitvoeringen,
operettes en bijeenkomsten van de cactusverenigingen.
We wisselden informatie uit, want we kwamen elkaar
regelmatig op dat soort avonden tegen. Het was een drukke
journalistieke duiventil met enthousiaste en talentvolle
schrijvers. Schiedam was behoorlijk vruchtbaar en veel
mensen hebben het later als journalist dan ook ver geschopt.
Het primaat lag toen voor journalisten bij het schrijven, bij de
vorm. Primeurjagers waren we niet, hoewel je natuurlijk wel
probeerde als eerste over iets te berichten.
Ik had bij Het Vrije Volk in ieder geval de rode primeurs; onze
Musis 196